Wat een gulp

WAT EEN GULP
Geschreven door Bert Plomp

In mijn tienertijd heb ik me qua kleding altijd trachten te identificeren met mijn iconen van de rock and pop.
Het imiteren van anderen is echter bepaald niet iets wat ik echt nastreef: als je nu mijn kledingkasten zou opentrekken dan tref je daarin kleding aan die ik 25 jaar geleden of zelfs nog langer geleden ook al droeg en welke kleding me qua maat ook nog steeds past.
Als ik kleding koop, ben ik, anders dan mijn lieftallige partner, in no time klaar.
Daarbij moet ik wel vermelden dat ik niet echt op de prijs let. Als ik de kleding leuk vind en het past, dan koop ik meestal gelijk twee stuks.
Daarna begeef ik mij naar een gezellig terrasje en wacht , onder het genot van diverse biertjes, de aankoopresultaten van mijn partner af.
Mijn partner ziet vaak in de eerste winkel iets leuks en loopt daarna de hele dag de ganse stad af om uiteindelijk toch weer bij de eerste zaak terug te keren en te slagen. Dat geduld kan ik echt niet opbrengen om maar achter haar aan te slenteren zonder direct resultaat te boeken.
Van vroeger kan ik me herinneren dat mijn moeder en Saskia, mijn zuster, op zoek waren naar een stukje textiel in C&A en dat mijn vader en ik maar stonden te wachten en te
wachten op de damesafdeling bij de roltrap, totdat we echt door “onze hoeven zakten”, op de wederkomst van de dames. Hoewel ik vele jaren later een tijdje het geduld heb weten op te brengen om braaf en geïnteresseerd alle winkeltjes achter mijn vrouw aan af te leggen, kwam dit oude schrikbeeld van het wachten bij de “C&A roltrap” toch weer naar boven drijven.
Om de nadelige psychische gevolgen van dat oude trauma te vermijden, besloten we juist bijtijds ieder onze eigen weg te gaan bij het winkelen, met als resultaat dat ik in een uurtje klaar ben met winkelen en me lekker op een terrasje achter een biertje kan opstellen en mijn vrouw nog urenlang in haar eigen tempo aan het door winkelen is en we allebei tevreden met de opbrengst huiswaarts kunnen keren.
Wat in die tijd – het overnemen van een bepaalde kledinglijn van idolen – in mijn voordeel pleitte was dat ik steeds voorop liep bij het direct volgen van nieuwe interessante stromingen. Dat bracht natuurlijk ook risico’s met zich mede. Vooral als je niet even een modezaak binnen kon stappen om een modern stuk kleding aan te schaffen, zoals in mijn situatie het geval was.
Wanneer ik toe was aan een nieuw jasje of toe was aan een nieuwe pantalon, of aan beide, dan ging je de boer op om te zien of je op een voordelige wijze aan dergelijke kledingstukken kon komen.
In die tijd hield dat in dat je de hele familie afstruinde op zoek naar afgedankte kleding die binnen je pas bedachte outfit paste en anders, maar dan wel in het allerlaatste geval, dat je vader of moeder vroeg plaats te willen nemen achter de naaimachine.
In die tijd droegen we werkelijk alles wat maar enigszins in je maat te vinden was. Oude bontjassen, chabots en giletjes van ooms, tantes, opa’s en oma’s. Kortom alles wat voorbij kwam werd gepast en gecombineerd.
Kleding gevonden op de rommelmarkt en van volstrekt onbekende komaf was nooit te min om even uit te proberen. Daarbij werd bijvoorbeeld helemaal niet stilgestaan wie het desbetreffende kledingstuk laatst nog mogelijk gedragen had. Vragen als “was de voormalige bezitter wel hygiënisch?”, “had de voormalige bezitter wellicht een ernstige ziekte onder de leden en is deze misschien wel in dat kledingstuk overleden?” of “zat het kledingstuk niet vol met beestjes?”, geen van deze overwegingen speelde een rol bij het passen en het ten slotte in gebruik nemen van het desbetreffende kledingstuk.
Kleding gekocht op de wekelijkse spoorwegverkoping door mijn Opa Heijgen – de vader van mijn moeder – vond bij mij gretige aftrek. Niets was bij voorbaat niet goed genoeg.
Ik denk dat die verkleedpassie z’n oorsprong vond op de zolder van de familie De Bode, alwaar we op jonge leeftijd toneelstukjes repeteerden, gebruikmakend van alle op zolder in koffers opgeborgen kleding en niet in de laatste plaats kleding van de vrouw des huizes. Zelfs als echte macho was het toch wel eens spannend om een stukje dameskleding aan je lijf te ervaren. Wellicht dat Florence, mijn dochter, ook iets van die verkleedmanie van mij heeft overgenomen.
Zij heeft lange tijd, verkleed als “Lawrence of Arabia”, de Lessinglaan in Oog in Al onveilig weten te maken.
Als er bij ons thuis – thuis bij mijn ouders dus – al geld werd uitgegeven aan kleding – hetgeen zeer zelden het geval was – dan ging dit vooral op aan kleding voor mijn oudste broer Theo. Hij zal dit overigens nog steeds blijven ontkennen. Maar goed, hij was als student qua kinderbijslag ook de grootste inkomstenbron voor mijn ouders.
Als Charles en ik eens in waren voor iets nieuws, bijvoorbeeld in voor een “Beatle-jasje”, dan werd er in het beste geval een lap zwart ribfluweel gekocht op de lapjesmarkt en vervolgens nam mijn vader vol goede moed plaats achter de naaimachine, hetgeen zelden veel goeds beloofde.
De lieve man deed wel zijn uiterste best om er iets
toonbaars uit te naaien. Eerlijkheidshalve moet ik ook toegeven dat het jasje, met een rond boord zonder kraag en zonder revers, dat uiteindelijk uit de machine tevoorschijn kwam, de toets der kritiek wel kon doorstaan.
Heel anders was het gesteld met de pantalon die hij eens op mijn verzoek – na het succes met het jasje – voor mij produceerde.
Het schijnt niet eenvoudig te zijn om een fatsoenlijk ogende gulp op – of is het in – een broek te naaien.
Mijn vader was in die tijd weliswaar een verdienstelijke verzekeringsagent bij de “Onderlinge ‘s-Gravenhage”, maar zeker niet een alom gerespecteerde couturier.
De pantalon die hij produceerde en waarmee ik daarna de straat op moest, kende twee opvallende aspecten: de vouw in de broekspijpen trok duidelijk aan weerszijden naar buiten en de gulp was zo dik opgestikt en puilde zodanig ver naar buiten uit dat deze zelfs op grote afstand de verkeerde indruk wekte dat zich daarachter een gigantische opwinding schuil hield. Vooral dit laatste was voor mij, een puber van pakweg veertien jaar, een schrikbeeld.
Maar ja, als er geen andere broek voor handen is, dan maar
liever met die broek dan zonder broek de straat op.
Ik geneerde me te pletter met al die meisjesogen op school en op straat op mijn kruis gericht.

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/