Aflevering 1: Van verzamelaar tot onderzoeker

VAN VERZAMELAAR TOT ONDERZOEKER
Geschreven door Bert Plomp

Als ik vroeger ergens geld mee kon verdienen, dan stond ik altijd vooraan. Met een paar kwartjes zakgeld per week kon je immers weinig uitrichten. Je kon er twee repen Mars van kopen en dan was het weer wachten tot de volgende zaterdag.
Op uiteenlopende manieren sprokkelde ik wat extra geld bij elkaar.
Ik liep een krantenwijkje, hielp winkeliers met opruimwerk en reclame rondbrengen en verzamelde vodden en oud papier. Daarnaast ruilde en verkocht ik postzegels op de postzegelmarkt.
Voor mijn postzegelverzameling probeerde ik, letterlijk en figuurlijk, overal postzegels los te weken. Ik liep kantoren en winkels af om gebruikte zegels te bemachtigen.
Elke ʻvullisbakkendagʼ stond ik in het afval van bedrijven te graaien, op zoek naar postzegels.
Vaak moest ik de zegels eerst nog van de enveloppen afscheuren. Zodra ik een flinke hoeveelheid had vergaard, ging ik ze losweken van het laatste stukje envelop. Dan plaatste ik de hele berg in een teiltje heet water. Na een nachtje weken, legde ik de losgeweekte zegels op een oude krant te drogen. Wanneer de zegels droog waren, werden ze zorgvuldig gesorteerd en opgenomen in mijn postzegelboekjes.

Iedere zaterdag was ik te vinden op de postzegelmarkt. Op de Vismarkt in Utrecht. Daar gaf ik mijn postzegelboekjes aan potentiële kopers ter inzage.
Niet alle zegels plaatste ik in die boekjes. Ik maakte onderscheid tussen zegels, die ik de moeite waard vond om zelf te houden, en zegels voor de verkoop.
Ieder jaar verscheen er een nieuwe postzegelcatalogus. Daarin kon je lezen hoeveel je postzegels waard waren. Wat de prijzen waren van gestempelde en ongestempelde zegels. Meestal leverden ongestempelde zegels meer op. Echter, zo nu en dan betaalde je aanzienlijk meer voor een gestempeld exemplaar.
Vrijwel alle zegels namen ieder jaar in prijs toe. Daarom stelde ik keer op keer met plezier de waarde van mijn bezit opnieuw vast.
Mijn aandacht ging in de catalogus met name uit naar zegels met de meeste en hoogste cijfertjes voor de komma. Er zaten zegels bij, die een paar duizend gulden vertegenwoordigden. Die kwamen in mijn collectie helaas niet voor. De waarde van mijn zegels bewoog zich tussen vijf cent en een gulden. Slechts een klein aantal zegels meer dan een piek.
Als ik op een marktdag goede zaken had gedaan, was het resultaat net genoeg om een grote zak patat met mayonaise en een flesje cola te kopen. Dat deed ik dan ook steevast. In een nabijgelegen cafetaria aan de Oudegracht, leverde ik zodoende de hele dagopbrengst weer in.

Op donderdag was het bij mij in de buurt gewoonlijk ʻvullisbakkendagʼ. Op die dag kwam de gemeentelijke reinigingsdienst door de straten denderen, om de op de stoep geparkeerde vuilnisbakken met veel kabaal te legen. Dat gebeurde meestal na het middaguur. Zo tegen de tijd dat ik uit school thuiskwam om het middagmaal te nuttigen.
Vanaf de HC Andersenschool aan de Adriaen van Ostadelaan, liep ik altijd huiswaarts over de Israëlslaan en de Breitnerlaan. Via de Prinsebrug stak ik tot slot de Kromme Rijn over naar het Napoleonplantsoen.
De mensen, die tussen mijn school en de Prinsebrug woonden, behoorden tot de gegoede burgerij. Mensen van de beter betaalde klasse. Het waren directeuren, professoren, artsen en andere personen van aanzien.
Anders dan dit bij mij in de straat het geval was, bevatten de vuilnisbakken van die bewoners vaak nog waardevolle, afgedankte spullen. Om daarop de hand te kunnen leggen, was het zaak om als een haas alle bakken af te struinen. Liefst als eerste. In ieder geval voordat de mannen van de reinigingsdienst konden toeslaan. Gelukkig stonden die niet plotsklaps voor je neus. Je kon hun aanstaande komst, door het oorverdovende gerammel met vuilnisbakken, al op grote afstand gewaar worden.

Van alles en nog wat aan kostbaarheden trof ik op zo’n speurtocht aan. Zoals nog bruikbaar speelgoed, oude boeken en grammofoonplaten. En niet te vergeten, de begeerde enveloppen met postzegels.
Eenmaal vond ik een bundel interessante tijdschriften. Magazines, vol met afbeeldingen van blote, blonde, atletisch gebouwde dames van Germaanse komaf.
Deze boeiende collectie trof ik aan in de vuilnisbak van een hoogleraar ʻTopografische, menselijke anatomieʼ. Niet de minste, gegoede burger dus.
Die professor hield zich bezig met de wetenschap, die zich richt op de vorm, de positie, de grootte en de verhouding van de diverse structuren van het gezonde, menselijke lichaam. De bewuste magazines bevatten inderdaad heel veel van die structuren, posities en vormen van gezonde vrouwen, heb ik met eigen ogen kunnen vaststellen.
Dat je met zo’n studie ook nog eens een riant belegde boterham kon verdienen, sprak tot mijn verbeelding.
Toen ik die boekjes pagina voor pagina had doorgenomen, benijdde ik de professor zo zeer, dat ik er niet langer over peinsde om machinist te worden. Sinds die dag droomde ik uitsluitend nog over een toekomst aan de universiteit. Over een toekomst als wetenschappelijk onderzoeker op het terrein van topografische, menselijke anatomie. Met als specialisme het vrouwelijk lichaam.
Eigenlijk heb ik nooit goed begrepen, waarom de hoogleraar zo’n mooie collectie, als oud vuil aan de kant had gedaan. Had hij soms, met subsidie van de overheid, nieuwe, gezonde structuren weten te veroveren. Misschien wel driedimensionale?

WORDT VERVOLGD

Voor alle afleveringen klik op: Kapitaal en arbeid

Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/