Aflevering 2: Hup Kampong, het kan nog

HUP KAMPONG, HET KAN NOG
Geschreven door Bert Plomp

Voetbalclub SHUNU had ook een financiële kant. De leden van de vereniging stortten wekelijks een dubbeltje in de clubkas. Het doel van deze contributie was om ooit een eigen leren knikker aan te schaffen.
Ook werd er geld bijeengeschraapt met het ophalen van vodden, oud ijzer en oud papier.
Op de zuiderkade van de Kromme Rijn, zo halverwege de Albatrosbrug en de Tolsteegsingel, had een lompenboer zijn bedrijf gevestigd. De handelaar heette Kaptein. De man wilde ook als een kapitein door het leven gaan. Om dat beeld te benadrukken liep hij de hele dag rond met een kapiteinspet op zijn knar. Bovendien lag er een platte vrachtboot voor zijn deur afgemeerd. Met die boot voerde hij dagelijks het opgekochte materiaal af naar een nog grotere handelaar in lompen en metalen. Hij wist met die oude rotzooi een dikke winst te maken. Slechts een piepklein deel van die opbrengst kwam terecht in onze clubkas nadat wij opgehaalde vodden en papier bij hem hadden ingeleverd.
Soms hadden we het ingezamelde boeltje stiekem aangevuld met spullen van thuis. Met nog in gebruik zijnde kleding van ouders en andere gezinsleden. Vodden brachten namelijk meer geld op dan ijzer en papier en waren veel minder zwaar bij transport. Daarom zamelden wij het liefst oude kleding en dergelijke in.
Nadat Kaptein alles gewogen had op een grote weegschaal, rekende hij met ons af. Ofschoon de opbrengst zelden meer dan een gulden was, waren wij er dik tevreden mee. Met het geld begaven wij ons spoorslags naar huis om het daar in de clubkas te storten en nog eens te tellen hoe groot het kapitaal inmiddels was.

Een heel andere wijze waarop de club geld verdiende, was met de verkoop van zakken ‘Nibbit’. Zakken snacks die de uiterste verkoopdatum ruimschoots gepasseerd waren. We kregen die zakken van een buurjongen die Dick heette. Dicks vader was vertegenwoordiger bij zoutjesfabrikant Nibbit en bracht regelmatig grote hoeveelheden afgekeurd spul mee naar huis. Het waren zakken die hij ter vernietiging retour had gekregen van winkeliers. Omdat de zoutjes oud en niet knapperig meer waren.
Met deze zakken gingen wij vervolgens aan de haal en verkochten ze overal in de buurt voor de halve prijs.
De weg naar het beoogde eindsaldo was echter lang. Te lang was het oordeel. Zo’n leren wedstrijdbal kostte immers gauw tien gulden en we waren al tien weken aan het sparen.
Toen er eenmaal een bedrag van zeven gulden in de pot zat werd er een spoedvergadering belegd. In die bijeenkomst werd unaniem besloten het saldo zonder verder uitstel om te zetten in flesjes cola en repen mars. Met deze uitgave kwam er tevens een einde aan het bestaan van SHUNU.

Na de liquidatie van het clubje voetbalde ik alleen nog maar bij VELOX.
Mijn oudere broer Theo was in die tijd actief bij Hercules. Hercules was toen een voetbalvereniging voor de beter gesitueerden. Ofschoon mijn broer bepaald niet uit een fortuinlijk gezin kwam, zat hij wel op de Rijks-HBS en had hij dus uitzicht op een goede toekomst.
Anders dan Hercules was VELOX een heuse volksvereniging. Leerlingen van een HBS of een Gymnasium voelden zich daar helemaal niet thuis. Zij gingen liever naar Hercules of naar het nog deftiger Kampong.
Omdat voetballen in hogere kringen toch als een volkssport gold, kozen sommigen van hen voor hockey en tennis.
Qua voetbalniveau was je echter veel beter uit bij VELOX. Toen ik vroeger in een jeugdelftal tegen Kampong voetbalde, won mijn team in de regel met dubbele cijfers van die nette, brave jongetjes. Zelfs bij een stand van 0-14 voor VELOX, hoorde je dan nog ouders langs de kant van het veld met een bekakt stemmetje roepen: Hup Kampong, het kan nog.

Mijn voetbalcarrière heeft kort geduurd en kende slechts twee hoogtepunten. Het eerste hoogtepunt was dat ik ooit een paar wedstrijden in hetzelfde elftal speelde als Willem van Hanegem. Dat was in de dubbel D-junioren van VELOX. Waarom dat elftal met dubbel D werd aangeduid, weet ik niet. Omdat het een jongensteam betrof zal het vast niets te maken hebben gehad met een selectie op basis van ‘cupje dubbel D’. Voor zover ik dat heb kunnen nagaan had mijn oogstrelende buurmeisje Renée evenmin iets van doen met deze junioren. Ook niet als mascotte.
Misschien waren de dubbel D, simpelweg twee keer zo goed als de enkelvoudige D-junioren.

Een testwedstrijd spelen voor FC Utrecht was mijn tweede hoogtepunt.
Een goede huisvriend had met toenmalige trainer Bert Jacobs geregeld dat ik met Utrecht een testwedstrijd mocht spelen tegen Wageningen.
Tot dan had ik nooit echt in teamverband gevoetbald. Nooit oog gehad voor een medespeler. Ofschoon ik een bepaalde positie kreeg toegewezen, ging ik gewoon met mijn straatvoetballersmentaliteit de wei in. Met andere woorden: bal ophalen, iedereen passeren en scoren.
Op het plein in het Napoleonplantsoen lukte dat wel zo nu en dan. Op de Wageningse Berg kon ik echter, na twintig minuten pingelen, de kleedkamer opzoeken en in mijn eentje de bus terug naar Utrecht pakken.
Een paar weken later verdraaide ik, tijdens een partijtje voetbal op een knollenveld, gigantisch mijn linkerknie. Daarmee kwam definitief een einde aan mijn voetballoopbaan.

EINDE

Voor alle afleveringen klik op: Stront tussen de tosjes

Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/