Aflevering 2: Bertje is slordig

BERTJE IS SLORDIG
Geschreven door Bert Plomp

Het was duidelijk. Christelijk onderwijs was niet aan mij besteed. Mijn ouders hadden dat eindelijk knarsetandend ook ingezien. Ze wilden evenmin het risico lopen dat ze, vanwege mijn heidense gedrag op school, door de christelijke gemeenschap met de nek aangekeken zouden worden. Om die reden werd ik naar een openbare school in de buurt gestuurd.
De Hans Christiaan Andersenschool viel de eer ten deel mij als leerling te mogen begroeten. Deze school werd geleid door ene meneer J. Schlahmilch. Zijn naam deed vermoeden dat hij Duits bloed had. Dat was in 1954 voor menigeen nog een heikel puntje. Voor mij was Schlahmilch echter gewoonweg een geweldige, betrokken, inspirerende hoofdonderwijzer aan wie ik veel plezier heb beleefd. Bovendien zag ik in zijn naam ook iets terug van de ‘melkweg’, die ik als M-brigadier inmiddels was ingeslagen.

Begin vijftiger jaren was de school gevestigd aan de Adriaen van Ostadelaan. Zo ongeveer halverwege de Stadionlaan en de oprit naar de toenmalige Rijksweg 22.
Het was een sfeervol, houten noodgebouw met zes klaslokalen. De lokalen aan de voorzijde boden uitzicht op een groot, geelkleurig flatgebouw van vijf verdiepingen. Die aan de achterzijde keken uit op de rijksweg. Tussen de school en de rijksweg bevond zich een breed pad. Op wedstrijddagen liepen daar drommen DOS-supporters op weg naar Galgenwaard.
De weg oefende altijd een magnetische aantrekkingskracht op mij uit. De rijksweg was bovenop een talud gelegen en er werd hard gereden. Er hing een zweem van gevaar rond die weg.
Nog steeds krijg ik het Spaans benauwd als ik terugdenk aan het moment waarop onze hond Marsha zich plotseling losrukte en met riem en al het talud van de rijksweg op stormde. Zo snel als ik kon, rende ik achter hem aan. Ik kon helaas niet voorkomen dat hij aansluitend de weg op vloog. Tussen voorbijrazende auto’s door bereikte Marsha ongeschonden de middenberm. Ik durfde hem niet terug te roepen, bang als ik was dat hij die gevaarlijke oversteek nogmaals zou maken.
Zodra het veilig was, stak ikzelf over en probeerde hem in zijn nek te grijpen. Voordat ik hem kon pakken, glipte hij echter door de middenberm en nam blindelings de tweede horde. Wonder boven wonder wist hij ook nu ongedeerd aan de overkant te komen. Gelukkig kon ik hem daar alsnog bij zijn riem vatten en hem heelhuids thuisbrengen.

In de winter, als het gesneeuwd had, trokken de kinderen uit het Napoleonplantsoen er massaal op uit om met hun sleetjes het talud te bestijgen. Eenmaal boven aangekomen, namen ze plaats op hun sleetjes en suisden naar beneden. Geen ouder maakte er zich zorgen over dat boven, achter de ruggetjes van de kinderen langs, auto’s in volle vaart voorbij scheerden. Evenmin over het feit dat menig kind, onder aan de helling, onbekommerd de gladde weg op sleede.

In 1958 werd vlak naast de school de Stadionflat gebouwd. Dit gebouw kreeg tien verdiepingen en was toen een van de hoogste woontorens van het land.
Regelmatig klom ik over de afzetting en bezocht ik het bouwterrein. Er was altijd wel bruikbaar bouwafval te vinden. Afval als hout en plastic pijpen. Hiervan kon je bijvoorbeeld een mooi wapen maken. Een geweer, waarmee je papieren pijltjes al blazend kon afvuren.
Toen het gebouw eenmaal klaar was, nam ik regelmatig de lift naar boven. Vanaf de bovenste etage had je een prachtig uitzicht op de grasmat van het stadion. In mijn verbeelding zag ik mij daar dan voor DOS scoren en vanaf de tribunes toegejuicht worden.

Een tochtje met de lift omhoog was vaak huiveringwekkend. De lift was namelijk nogal klein van omvang en de schacht was zeer diep. Als jong jochie bezorgde de gedachte aan die combinatie me al kippenvel.
Helemaal boven aangekomen, staande op een smalle galerij, slechts door een laag muurtje gescheiden van de peilloze afgrond, werd dat onbehaaglijke gevoel alleen maar sterker. Als ik vervolgens in de diepte staarde, kwam er weleens een enge gedachte in mij op. Ik vroeg me dan af hoe het zou voelen als je van die hoogte naar beneden suisde en te pletter sloeg op de stoep. Die vreemde, duizeligmakende overweging deed mij terstond naar de lift spoeden om zo snel mogelijk de veilige, begane grond op te zoeken.

Wat een leuke tijd heb ik beleefd op die school. Dat had in belangrijke mate te maken met het onderricht dat het schoolhoofd voorstond en zijn enorme betrokkenheid bij alles wat er op school speelde.
Schlahmilch zat de leerlingen niet slechts achter de broek om goede leerresultaten te realiseren. Hij moedigde hen net zo hard aan tot sporten, acteren en creatief bezig zijn.
Onder zijn enthousiaste leiding werd er veel gevoetbald. Met een brandend stompje sigaar in zijn mondhoek, deed hij zelf ook mee. Ondanks zijn gevorderde leeftijd en ondanks zijn a-sportieve gestalte. Hij was namelijk tamelijk lang en zag er wat krakkemikkig uit.
Ieder jaar verzocht hij de leerlingen van de hogere klassen een toneelstukje te bedenken en dit met de kerstviering op te voeren. Dat was ieder jaar weer dikke pret.
Jaarlijks werden er ook tentoonstellingen georganiseerd. Je kreeg dan samen met een klasgenootje de opdracht om, binnen een bepaald thema, iets te vervaardigen. Zo heb ik met mijn vriendje Joop een houten vliegtuig, een boot en een grote kijkdoos gemaakt en ingeleverd. De tentoonstelling viel altijd samen met een ouderenavond, zodoende konden de ouders zelf zien waar hun kinderen verder nog toe in staat waren.
Van de H.C. Andersenschool heb ik nog een rapportboekje over mijn vorderingen aldaar. Zonder dat er echt sprake was van een kritische noot werd er in dit boekje keer op keer op gewezen dat men thuis wat meer aandacht moest besteden aan mijn huiswerk.
Herhaaldelijk werd gewag gemaakt van het feit dat Bertje te langzaam leest. Dat hij bovendien niet alleen slordig is, maar ook de hele dag naar buiten zit te kijken. Het laatste is trouwens nog steeds het geval. Gluurde ik vroeger altijd door het schoolraam naar de vrije vogeltjes buiten, nu zijn het mijn spelende hondjes en de wilde Atlantische Oceaan waar mijn belangstelling naar uitgaat.
Ook vond men dat er meer in mij zat dan eruit kwam. Dat is denk ik nog zo. Ik span me doorgaans niet meer in dan strikt nodig is.
De enige die iets deed met alle goedbedoelde wenken was ikzelf. Maar alleen als ik er zin in had.
Lezen, schrijven en taal werden bij ieder rapport onder de aandacht gebracht. Vader en moeder hadden simpelweg geen tijd om zich daarmee in te laten. Zij hadden hun handen reeds vol aan het verzorgen van de basisbehoefte. Oftewel: Brood op de plank brengen. Ieder overhandigd rapport werd dientengevolge zonder veel omhaal voor gezien getekend. Was het een mooi rapport dan was het ‘goed gedaan jochie’. Was het een minder rapport dan was het een lel voor mijn kop. Verder moest ik het zelf maar zien uit te zoeken.
Zo nu en dan was ik gemotiveerd en wist ik goede resultaten te boeken. De keer erop was het echter weer bal. Voor de vakken rekenen en aardrijkskunde waren de uitslagen altijd wel goed.
Mijn hele schoolgang zou veel voorspoediger zijn verlopen als mijn ouders wat meer aandacht aan mijn huiswerk hadden besteed. Al was het maar door erop toe te zien dat ik het dagelijks maakte.
Gebrek aan een plek waar je ongestoord bezig kon zijn, werkte evenmin in mijn voordeel.
Mijn ouders moesten jammer genoeg beiden arbeiden. Geld verdienen om in de eerste levensbehoeften te voorzien.
Een huis met voor ieder kind een aparte, verwarmde kamer was destijds een absolute weelde en onhaalbaar.

EINDE

Voor alle afleveringen klik op: School in, school uit

Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/