Aflevering 1: Pecunia non olet

PECUNIA NON OLET
Geschreven door Bert Plomp

Ter Steege was een jaar of achtenzestig toen ik hem in 1954 leerde kennen. Hij was een oud-collega van mijn ouders. Overgebleven uit de tijd, dat mijn ouders de leiding hadden over het Leger des Heils in Utrecht. Hij was tijdens dat regiem een gewone heilssoldaat. Oftewel een man, die het gewoon goed meende met zijn medemens. Nadat mijn ouders waren afgezwaaid, ging hij als heilssoldaat onverminderd door. Desalniettemin bleef hij loyaal aan mijn ouders.
Ter Steege moet als ieder ander mens ook wel een voornaam hebben gehad. Het zal niet zo zijn geweest, dat zijn doopnaam ʻTerʼ luidde.
Hoe het ook zij, bij mij thuis heette hij simpelweg Ter Steege. Toen hij nog wat verder in leeftijd was geklommen, werd dat voluit ʻDe Oude Ter Steegeʼ.

De bejaarde man kwam trouw iedere dag bij ons thuis in het Napoleonplantsoen, om de warme maaltijd te nuttigen. Het was vroeger gebruikelijk, dat het warme eten rond het middaguur werd opgediend.
Wanneer wij kinderen, ons uitgehongerd van school naar huis spoedden, beklommen we vaak gelijktijdig met hem de trappen naar onze flat op de derde etage. Tijdens die beklimming werd er volop gespeculeerd over de vraag: “Wat schaft de pot vandaag?”. Overigens was dat niet een geheel zorgeloos gebeuren. Vaak betraden enkele leden van het gezelschap de woning met enige weerzin.
Meer dan de anderen, kon Ter Steege waardering opbrengen voor moeders potje. Per slot van rekening, bleef hij jarenlang iedere dag vrijwillig terugkeren naar de tafel van zijn gastvrouw. En dat zeven dagen per week.

Ter Steege woonde in het oude centrum van Utrecht. Daarom moest hij voor het middageten dagelijks een flinke wandeling maken. Een half uur heen en een half uur terug. Dat zegt toch ook wel wat over de kwaliteit van de maaltijden.
Zelfs toen hij de afstand van zijn huisje in de Andreasstraat naar de flat in het Napoleonplantsoen niet meer te voet kon afleggen, bleef hij trouw aan moeders kookkunsten.
Mijn vader heeft hem toen eerst nog een tijdje met zijn oude Opel opgehaald. Het aanbod dat ik Ter Steege deed om hem dagelijks achterop mijn Tomos op en neer te rijden, had de oude man vriendelijk, doch beslist, afgewezen.
Toen na verloop van tijd hem ook het heen en weren met de auto te zwaar viel, kwam mijn Tomos opnieuw in beeld. Ik werd verzocht me vanaf nu over de bejaarde te ontfermen. Dat deed ik met alle plezier.
Als een soort ʻTafeltje Dekjeʼ, bezorgde ik zijn driegangenmenu dagelijks bij hem thuis.
Als altijd, bereidde mijn moeder met veel toewijding zijn eten. De soep, de hoofdmaaltijd en het toetje plaatste zij thans, keurig gescheiden van elkaar, in een ouderwetse, emaille rantang. De zorgzame lieverd omwikkelde vervolgens dit driedelige pannensetje stevig met een paar theedoeken. Zodoende hoopte zij, dat de warme componenten van de maaltijd op temperatuur zouden blijven gedurende het gemotoriseerde transport.
Al die goede bedoelingen konden helaas niet voorkomen, dat bij afgifte van het diner, de drie gangen zich meestentijds enigszins hadden vermengd.
Ik stond namelijk iedere keer opnieuw voor de keuze tussen een trage bezorging van koud geworden, gescheiden gerechten en een snelle bezorging van een warme mengelmoes. Aangezien de oude man de warme mix altijd met smaak verorberde, koos ik steevast voor de spoedvariant.
Het was trouwens schier onmogelijk om het kasseiencircuit, in het historische centrum van Utrecht, met de brommer zonder horten of stoten af te leggen. Voorts moest ik de altijd lastige Smeebrug en de haarspeldbocht naar de Springweg in vliegende vaart nemen. Dan ging ik bijna plat door de bocht, met alle gevolgen van dien voor de inhoud van de rantang.

Een heel plezierige bijkomstigheid van de maaltijdservice was, dat mijn komst regelmatig vorstelijk beloond werd. Niet mijn flitsbezorging werd dan financieel gewaardeerd, maar mijn verjaardag. Die dag werd meer dan eens per jaar in de Andreasstraat gevierd. In de beleving van Ter Steege, de oude man beschikte niet over een verjaardagskalender, was ik soms wel vier keer per jaar jarig. Om die feestelijke reden mocht ik evenzoveel keren ʻverjaardagsgeldʼ met dank in ontvangst nemen.
Op zo’n verjaardag, overhandigde hij mij dan heel plechtstatig een ouderwetse, zilveren rijksdaalder met het hoofd van koningin Wilhelmina erop.
Ik twijfel er wel aan of dit aan Hare Majesteit lag, maar niet zelden verloor deze plechtigheid enigszins haar glans. Het kwam namelijk nogal eens voor, dat tijdens deze ceremonie een flinke druppel uit zijn neus loskwam en bovenop Wilhelmina’s gelaat plofte. Toch nam ik het muntstuk gretig in ontvangst. ʻPecunia non oletʼ was het parool.

In de dagen dat Ter Steege de trappen naar de derde verdieping nog moeiteloos nam, verraste hij af en toe vriend en vijand met zijn opmerkelijk scherpziende ogen.
Voor de maaltijd aanving, stond hij dan wijdbeens voor het raam van de eetkamer geposteerd. Daarop zocht hij aandachtig de horizon af en concentreerde zijn blik ten slotte op het centrum van de stad, op de Domtoren. Vervolgens keerde hij zich langzaam om en deelde zijn verbijsterde tafelgenoten mede, dat de wijzers van het uurwerk van de Dom exact één uur aanwezen.
De eerste maal dat dit passeerde, was mijn vader zo verbouwereerd, dat zijn dagelijkse preekje uit de Heilige Schrift erbij inschoot.
Pas later betrapten we Ter Steege erop dat hij, voordat hij zijn uitspraak deed, stiekem eerst zijn zilveren buikhorloge had geraadpleegd.

WORDT VERVOLGD

Voor alle afleveringen klik op: De laatste druppels van een heilssoldaat

Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/