Aflevering 1: Het stapelbed

HET STAPELBED
Geschreven door Bert Plomp

Met het kamperen op camping Het Grote Bos in Doorn, heb ik, qua onderkomen, vrijwel alle, denkbare stadia meegemaakt. Van heel basaal tot vrij gerieflijk.
Begin vijftiger jaren, toen dit kampeerterrein nog maar net was geopend, kwam ik er al kamperen. Mijn ouders hadden daar gedurende de eerste seizoenen een paar oude, zandkleurige legertentjes opgezet. Die tentjes stonden daar op een prachtige zandvlakte.
Het was niet om redenen van camouflage, dat mijn ouders voor die tentkleur en plek hadden geopteerd. Die legertentjes waren na de oorlog afgedankt en lekker goedkoop in de aanschaf. Voorts was de zandvlakte aanvankelijk de enige plek waar je een bivak mocht opzetten. Van al dat mooie zand is nu helaas geen korrel meer terug te vinden.
Een aantal jaren later maakten de legereenheden plaats voor een grote, moderne, driehoekige, oranje tent. Ik vond het een rot kleur, zo midden in de natuur. Maar ja, mijn ouders hadden veel op met die kleur.
Weer later moest deze tent er ook aan geloven. Er kwam een bungalowtent voor terug. Opnieuw een oranje onderkomen. Enigszins in de vorm van een huisje en met plastic ramen. Ramen, waar je met wat goede wil doorheen kon gluren.
Ook deze bungalowtent was geen eeuwig leven beschoren. Op een gegeven moment zat het weer erin. Het stralende oranje was verbleekt en bevlekt. De tent maakte een gore indruk. Het verval van de tent hield in zekere zin gelijke pas met dat van het koninklijk huis.
Bovendien, door de tent keer op keer, aan het einde van het kampeerseizoen, niet echt goed droog op te bergen in de zak, werd het zeildoek steeds poreuzer en kwetsbaarder. Op het laatst viel de hele tent van ellende uit elkaar.

Het kampeerverblijf kreeg meer en meer het uiterlijk en de luxe van een huisje. Het volgende bivak werd namelijk een tenthuisje. Een huisje met een zeildoeken dak erop en ramen van echt glas. Uitgerust met een primitief aanrechtje en aftandse, krakende bedden. Bedden met muffe, tweedehands dekens en versleten beddengoed. Met een petroleumstelletje voor het koken en een dito vergasser met een kousje voor de verlichting. Een vergasser, die je steeds moest oppompen om te voorkomen dat het licht de geest gaf. Kortom, allemaal heel basaal, maar goed genoeg voor een bosverblijf.

Toen mijn ouders jaren later meer financiële armslag kregen, maakten ze de stap naar een stenen huisje. Een huisje met een rieten dak, een zogeheten ʻRietkopʼ.
De eigenaar van de camping had ooit een aantal van deze huisjes op een aparte plek op het terrein laten bouwen. Toen hij er weinig brood meer in zag, bood hij ze te koop aan.
Als koper werd je dan eigenaar van de opstal, maar niet van de grond. De grond, waar het gebouwtje op stond, moest je huren. Zo bleef je altijd afhankelijk van de grondbezitter, zijnde de Nederlands Hervormde Kerk, en had je als eigenaar van een hoop stenen en wat schoven riet niets in de melk te brokkelen.
Als hondstrouwe aanhangers van die kerk, zagen mijn ouders dat allemaal niet zo somber in. Ze waren werkelijk apetrots op hun stenen huisje. Zo’n eenvoudig optrekje werd op de camping namelijk een bungalow genoemd. Iemand die niet beter wist, dacht dan al gauw aan een kleine villa.
Mijn ouders vertelden aan iedereen die het maar wilde horen, dat zij een bungalow met een rieten kap bezaten in de uitgestrekte bossen van Doorn.

Het bezit van de bungalow voorzag nu ook in de mogelijkheid om buiten het zomerseizoen het weekend in Het Grote Bos door te brengen.
Een weekendje bos was natuurlijk veel aantrekkelijker dan een weekendje ʻderde etage Napoleonplantsoenʼ.
Het rietkopje was echter nauwelijks groter dan het voormalige tenthuisje. Het bezat een woonkamertje van slechts zestien vierkante meter. Daar zat een open keukentje in begrepen. Dat was bepaald niet een design keuken van de kwaliteit Poggenpohl. Het was niet meer dan een gelig, stenen aanrechtje van pakweg een meter, met wat kastjes eromheen getimmerd.
Het Rietkopje had twee slaapkamertjes van ieder drie vierkante meter. Daar kon je net een bed in parkeren. Gelet op het aantal gezinsleden, werd dat in beide kamertjes een stapelbed.
Om het gemak te completeren, was het huisje tevens voorzien van een douche-toilet faciliteit en dan nog wel binnenshuis.
Tezamen met een potkachel in het leefgedeelte, elektrische verlichting en warm en koud stromend water, vormde dit alles toch wel een enorme vooruitgang ten opzichte van het tenthuisje.

Een gezin met vier opgroeiende teenagers was een hele onderneming. Zoiets in een klein gebouwtje fatsoenlijk huisvesten, was schier onmogelijk. Toch werd er altijd wel ruimte gevonden om ook nog vrienden en vriendinnen binnen te halen en een slaapplek te bieden. Als gast moest je dan wel bereid zijn geen al te hoge eisen te stellen aan comfort en privacy.
Met wat extra vrouwelijk schoon binnen de muren, viel er deswege bij het opstaan en slapen gaan genoeg te zien.
Zoals gezegd, in beide slaapkamertjes stond een stapelbed opgesteld. In beginsel ruimte biedend aan twee slapers per kamertje. Van dit aantal werd in de praktijk regelmatig naar boven afgeweken. Door de gelijktijdige aanwezigheid van zowel vrienden als vriendinnen, moest er dan danig geïmproviseerd worden. Niet altijd tot ieders ontevredenheid.
Omdat een van de kamertjes een stapelbed bevatte, dat op het onderste niveau tot een tweepersoons ligplaats was verbreed, bood dat kamertje onderdak voor drie personen. Dit vertrekje werd in de regel bezet door mijn ouders en mijn zusje Saskia. Althans bij fatsoenlijk gebruik. Deugdzaam gebruik, zoals het mijn godvrezende ouders voor ogen stond.
Ik weet niet hoe mijn broers en zuster, bij afwezigheid van de rest, een fatsoenlijk gebruik van dit kamertje hebben gepraktiseerd. In gezelschap van een vriendinnetje, ben ik nogal eens afgeweken van de beoogde, kuise richtlijnen.

De verbreding van het stapelbed, ten gerieve van beide echtelieden, had tot  consequentie, dat het bed zich direct achter de slaapkamerdeur aandiende en de volle breedte van het kamertje besloeg.
Als je de deur opende en het kamertje betrad, dan dreigde je languit op het echtelijke bed te donderen. Als je daar toch moest zijn, zoals mijn ouders, was dat geen onoverkomelijk probleem. Dat was het wel, indien je eindbestemming de bovenste etage van het stapelbed was. Dan moest je al stappend over het ouderlijk matras, naar boven zien te klimmen.
Voor mijn ouders was zo’n nachtelijke klauterpartij natuurlijk helemaal geen pretje. Zowel bij het naar bed gaan als bij het opstaan, bij late thuiskomst, toiletgebruik en nachtelijke dorst, werd hun nachtrust keer op keer ruw verstoord door de andere slaapkamergebruiker.

WORDT VERVOLGD

Voor alle afleveringen klik op: Het rietkopje

Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/