Aflevering 3: Honderdtachtigduizend kilometer

HONDERDTACHTIGDUIZEND KILOMETER
Geschreven door Bert Plomp

Later, toen het echte hardloopwerk begon, hebben Theo, Charles en ik heel wat marathons in het land afgelopen.
Tijdens die tweeënveertig kilometer verloor je heel veel vocht. Omdat ik tijdens het lopen nooit wat dronk of at, was ik aan het einde van de race gauw een kilootje of drie lichter. Deze verontrustende gewichtsafname maakte ik direct na afloop van de marathon op het terras van een lokale kroeg weer meer dan goed. Je moet er altijd voor waken dat je niet uitdroogt, was Theo’s advies. En hij kon het weten, want hij had ervoor gestudeerd. Het is zo ongeveer het enige advies dat ik ooit van mijn verstandige broer ter harte heb genomen.
Uit die periode stamt ook mijn beste eindtijd van twee uur en veertig minuten. Die tijd liep ik tijdens de marathon van Utrecht. Toen rende ik het hele parcours met een gemiddelde snelheid van zestien kilometer per uur. Als amateur was ik tevreden met dat resultaat. Tenslotte was hardlopen een hobby naast mijn ‘van negen tot vijf’ kantoorbaan. Zonder medische begeleiding, massage, speciale voeding en extra vrije tijd.
Die mooie tijd liep ik trouwens na een avondje doorzakken. Hoewel broer Theo toentertijd, en nu niet minder, ook wel te kampen had met dorst, leste hij die voornamelijk na afloop van het hardloopfestijn.
Mijn oudste broer had ook wel wat moeite met mijn warming-up. Terwijl hij wat rek- en strekoefeningen deed, rookte ik menigmaal, net voor aanvang van de race, nog even snel een sjekkie.

Inmiddels heb ik heel wat kilometers in de benen zitten. Bij elkaar heb ik meer dan honderdtachtigduizend kilometer hardlopend afgelegd. Dat is omgerekend ruim viermaal de aardbol rond.
Ik ving mijn loopjes op uiteenlopende tijdstippen van de dag aan. Voorafgaande aan de werkdag en dan weer, gedurende een tijdje, na afloop van de werkdag. Een periode, vroeg in de morgen, afgewisseld door een poosje laat in de avond. Het kwam eigenlijk nooit gelegen. Uitsluitend in het weekend stond er geen druk op de ketel.
Waar ik ook verbleef, ik had altijd mijn tas met hardloopspullen bij me. Op vakantie en in de weekends. Als ik ergens op vergadering was, waar ook in de wereld, mijn rondje hardlopen sloeg ik nooit over.
Omdat het thuis in Utrecht vaak om rondjes van vijfentwintig kilometer ging, vergde mijn sport veel tijd.
Bij voorkeur liep ik doordeweeks mijn rondjes ’s morgens vroeg. Dat betekende dat ik iedere morgen om vijf uur uit de veren moest.
Dan liep ik van Oog in Al naar Haarzuilens, maakte aldaar een rondje om het kasteel en rende tot slot weer terug naar huis.
Af en toe was ik het spuugzat om ’s morgens zo vroeg op te staan. Dan deed ik een poosje mijn rondjes wanneer ik van mijn werk thuiskwam of ’s avonds laat, voor het naar bed gaan. Dat bracht weer andere nadelen met zich mee.
Als ik in het donker het Haarzuilens-rondje afwikkelde, moest ik me, rondom het kasteel, op de tast voortbewegen. Op een flink stuk van dat traject was namelijk geen lantaarnpaal te bekennen. Als een blinde zonder stok liep ik daar, met gestrekte armen vooruit, tussen de bomen te laveren. Je schrok je een ongeluk als je, in het absolute duister, plotseling tegen een ander levend wezen op kleunde.

Direct na het werk gaan lopen betekende dat je pas laat aan tafel verscheen. Vervelend voor de andere huisgenoten. Zij moesten vaak, met een knorrende maag, tot acht uur wachten met eten. Dat leidde er weer toe dat ze hun maal eerder nuttigden en dat mijn prak opgewarmd moest worden.
Door het late eten verschoof ook de sociale agenda een paar uur. Daarom kon je pas later op de avond familie en vrienden ontvangen of bij iemand op bezoek gaan.
Aan het einde van de avond lopen had tot gevolg dat je heel laat in bed lag. Omdat je systeem dan nog een tijdje doorjakkerde duurde het een eeuwigheid eer je sliep. Met als gevolg een chronisch slaaptekort. Dan besloot je toch maar weer ’s morgensvroeg te gaan lopen.

In de tachtiger en negentiger jaren bezat ik zelf een bungalow op camping Het Grote Bos in Doorn.
Samen met mijn toenmalige loopmaatje Swilly liep ik iedere vrijdag aan het einde van de middag naar de camping. Te starten thuis in de wijk Oog in Al in Utrecht.
Voor mijn border collie en mij was dat slechts een warming-up voor de volgende dag. Op zaterdag renden we tezamen een hele middag door de bossen tussen Doorn en Veenendaal.
Zondagmiddag was het dan weer tijd om huiswaarts te keren. Mijn vrouw met de auto, Swilly en ik met de benenwagen. Getweeën genoten we van de prachtige route. Van de bossen en velden, tussen Doorn en Utrecht, die ons pad kruisten. Het was een uitgelezen manier om je geleidelijk aan te verenigen met het idee dat het weekend voorbij was en dat je weer naar je werk moest.

Pakweg dertig jaar van mijn leven heb ik dit hardlooppatroon gevolgd. Voordien en nadien heb ik ook heel wat kilometers afgelegd, maar wel veel minder.
Alles bij elkaar opgeteld waren het er zeker honderdtachtigduizend. Ooit, aan het begin van mijn hardloopcarrière, moest ik na zes weken, geheel tegen mijn zin, mijn militaire dienstplicht opgeven vanwege versleten knieën. Ik begin nu langzaamaan toch wel te merken dat mijn linkerknie zijn beste tijd heeft gehad. Echter, op één cilinder hoop ik nog een tijdje te kunnen blijven doorkachelen.

EINDE

Voor alle afleveringen klik op: Sportief bezig zijn

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/