Hoog laait het vuur

HOOG LAAIT HET VUUR
Geschreven door Bert Plomp

In de tweede klas van de lagere school leerde ik mijn eerste meisje kennen. Zij heette Cecilia en kwam uit voormalig Nederlands-Indië. Samen met haar vader en een jonger zusje was Cecilia naar Nederland gekomen. Haar moeder had zij moeten achterlaten, die was op jonge leeftijd gestorven. Haar vader was een alleraardigste, volbloed Javaan. Zo ook haar overleden moeder. Cecilia en haar zusje misten hun moeder heel erg. Het is ook niet niks wanneer je zonder moeder uit een vertrouwde, tropische omgeving naar de andere kant van de aarde wordt verkast. Naar een land met een kil klimaat. Qua temperatuur en qua gastvrijheid. Wanneer vaderlief dan ook nog eens een relatie krijgt met een echte Hollandse bitch dan ben je nog slechter af. Cecilia’s vader moet echt desperaat zijn geweest toen hij besloot met die feeks te huwen.
Tegenover zijn beide dochtertjes gedroeg zijn nieuwe vrouw zich als een ouderwetse stiefmoeder, in de negatieve betekenis van het woord. Het hardvochtige mens had alleen maar oog voor haar eigen geluk. Dat kon ik als klein jongetje zelfs wel vaststellen.
Toen ik een keer bij Cecilia thuis was, had haar nieuwe mama pas een jongetje ter wereld gebracht. Met mijn vader kwam ik bij het gezin op bezoek omdat de kleine verzekerd moest worden. Mijn vader was destijds namelijk verzekeringsagent.
Ik merkte dat moeders aandacht volledig op het jongetje was gericht. Het kleine zusje was compleet op Cecilia’s zorg aangewezen. Als Cecilia vrij was, werd ze thuis als sloofje gebruikt. Haar nare stiefmoeder was te lui om het daglicht te aanschouwen en liet het arme kind overal voor opdraaien.

Met Cecilia heb ik gedurende vijf jaar omgang gehad. Zeg maar verkering. Ook buiten schooltijd zag ik haar regelmatig. In zijn hoedanigheid van verzekeringsagent bezocht mijn vader haar woning aan de Adriaen van Ostadelaan bijna wekelijks. Met name voor het innen van verschuldigde premies. Zij woonde daar boven een kleine supermarkt, tegenover het Diaconessenziekenhuis. Op de hoek met de Ferdinand Bolstraat.

Als mijn vader weer eens die kant op ging, vergezelde ik hem maar al te graag achter op de fiets. Het was in die dagen bepaald niet vanzelfsprekend dat je een aanbeden meisje thuis opzocht. Als hulpje van mijn vader had ik echter een steengoed alibi. Bovendien fungeerde mijn pa als een soort chaperon. Heel degelijk dus allemaal.

Ik was best trots om op straat hand in hand te lopen met zo’n lieftallig, donker, exotisch meisje. Cecilia had Javaans bloed. Ze was derhalve afkomstig uit een heel andere beschaving. Uit een heel hartelijke cultuur waarin het natuurlijk was dat je gezellig bleef eten. Heel lekker eten, wel te verstaan.
Wat was dat een verschil met wat wij thuis voorgeschoteld kregen. Thuis moest ik me iedere vrijdag door ‘de schelvis met bietjes en mosterdsaus’ worstelen. Een maaltijd waarvan ik over mijn nek ging. Als ik al niet eerder gestikt was. Verstikt door een gigantische visgraat, die in mijn strot was blijven steken.

Normaal kon ik mijn Cecilia doordeweeks slechts kort zien. Elkaar even aankijken en beroeren tussen de lessen door op school. Aan het einde van de schoolweek was het echter een heel weekend wachten. Ongeduldig wachten tot het moment dat ik haar op maandag weer zag.
Vooral zomervakanties vormden in dat opzicht een obstakel van jewelste. Het idee dat ik haar zes weken lang niet kon ontmoeten, stemde me bijna somber. Het begin van de zomervakantie bracht bij mij niet, zoals dit bij anderen wel het geval was, een feeststemming teweeg.

Het voorrecht om frequent bij Cecilia over de vloer te komen, maakte dat we het gevoel hadden verkering te hebben. Ons regelmatige contact werd evenwel noch gestimuleerd noch tegengewerkt door ‘de boze stiefmoeder’. Zij liet ons maar begaan.
Het gebrek aan tegenwerking kwam waarschijnlijk voort uit het feit dat zij mijn vader wel een interessante man vond. Hij kon niet vaak genoeg bij haar op bezoek komen. Ook op school bleef het niet onopgemerkt dat Cecilia en ik iets hadden met elkaar. Toen we in de zesde klas zaten, waren we bijna onafscheidelijk.
Ook mijn vriend Joop had een oogje op Cecilia. Onze begerige blikken waren menigmaal gelijktijdig op haar gevestigd. De gemeenschappelijke belangstelling bleef dus niet beperkt tot voetballen en postzegels verzamelen.
Joop en ik hebben sinds de lagere school altijd een zwak gehad voor Indische meisjes. Tot op de dag van vandaag. Postzegels verzamelen doen we al lang niet meer.

De relatie die mijn vader onderhield met Cecilia’s familie ging uiteindelijk veel verder. Verder dan het op peil houden van verzekeringspolissen en het incasseren van premies. Mijn moeder, met haar arendsoog, zorgde er wel voor dat het allemaal binnen de perken bleef.
Na een paar jaar werd besloten om gedurende een hele zomervakantie de tenten gezamenlijk op te slaan op camping het Grote Bos in Doorn. De tenten stonden zo dicht op elkaar, dat je tijdens een hevige regenbui zonder nat te worden van tent kon wisselen.
Cecilia en ik hadden nu volop de kans om elkaar veel beter te leren kennen. We waren toen nog wel heel jong. Pas een jaar of twaalf.
Ofschoon we elkaar steeds vaker intiem beroerden, waren we jammer genoeg nog onvoldoende bekend met wat jongens en meisjes verder nog voor elkaar konden betekenen. Daarom werd het een zomerlang wat doelloos hand in hand over de camping rondslenteren. Steeds piekerend over een volgende stap.
Het hoogtepunt van ons samenzijn vormde de zondagavond. Dan gingen we voor het kampvuur naar de kampvuurkuil.
In het donker, in de nabijheid van het warme, knetterende vuur, zaten we tegen elkaar gedrukt en kusten we mekaar. Dat gaf enerzijds een volwassen gevoel. Het gevoel dat we een waren. Maar anderzijds dat we zondig bezig waren.
Fantastisch waren die kampvuuravonden. Op de eerste plaats door de aanwezigheid van Cecilia. Maar ook door het heerlijk geurende vuur dat een grote schare van mensen aangenaam verwarmde.
Tijdens het kampvuur werden door de kampeerders en de recreatiestaf allerlei optredens verzorgd. Variërend van uiteenlopende voordrachten tot muzikale intermezzo’s.
Ik herinner me een Utrechtse gitarist die was uitgedost als Elvis. Gestoken in een zwartleren pak en gewapend met een elektrische gitaar bracht hij met veel decibels ‘Kom van het dak af’ ten gehore. Die plaat was toen net uit en de toeschouwers gingen volledig uit hun bol.
Ook de griezelverhalen die ene meneer Bakker tot slot van een kampvuuravond voordroeg, waren mateloos populair. Verhalen van Edgar Allan Poe. Zoals de vertelling van de man die bang was dat hij ooit levend begraven zou worden. Deze man had een bel bij zijn toekomstige graf laten monteren. Zodat hij, indien nodig, vanuit zijn graf een ruk aan de bel kon geven.
Bakker was een meesterlijke voordrachtskunstenaar. Om zijn griezelverhalen kracht bij te zetten in het donker hield hij steevast, tijdens zijn vertellingen, een brandende zaklantaarn onder zijn kin gedrukt. Dat gaf hem een spookachtig uiterlijk.
Ieder kampvuur werd afgesloten met het kampvuurlied aller tijden: ‘Hoog laait het vuur’.
De ijzersterke tekst van dit onvolprezen lied behelsde niets meer dan een eindeloze herhaling van de titel ervan. Maar het lied moest wel in canon en op verschillende toonhoogtes gezongen worden.
Met de recreatieleider in de rol van dirigent werd deze canon afgewerkt. Hierbij werd de kuil in vieren opgedeeld en werd ieder kwart aangespoord zijn longen uit zijn lijf te zingen.

Buiten de tijd dat ik met Cecilia over het kampeerterrein liep te paraderen, was ik de godganse dag met haar aan het kaarten. Steeds onder streng toezicht van de wederzijdse ouders.
Zo zaten we op een dag weer eens urenlang voor de tent een kaartje te leggen. Dit was werkelijk een gruwel in de ogen van Cecilia’s stiefmoeder. Geïrriteerd riep zij toen plotseling uit: Kunnen jullie nu eindelijk eens een gezond spelletje gaan doen?
Toen ik op dat moment mijn mooie Cecilia aanschouwde, ging er wel een licht bij me op, maar helaas nog niet fel genoeg.

EINDE

Voor alle verhalen klik op: Verhalen

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina: