Verbannen naar een vakantiekolonie

VERBANNEN NAAR EEN VAKANTIEKOLONIE

In mijn jeugd ben ik vaak geheel op mijzelf aangewezen geweest. Al op heel jonge leeftijd moest ik het zelf maar zien te rooien. Mijn ouders hadden het gewoon te druk met andere zaken en naar mate je ouder wordt, ontwikkel je daardoor een houding van “ik kan het ook wel alleen af”. In de beginjaren van je leven voel je je daar niet al te behaaglijk onder, later echter kun je het, in mijn geval, behoorlijk goed vinden met jezelf. Als je, na vele jaren je verweren tegen anderen, zo onafhankelijk door het leven manoeuvreert, dan wekt dat hier en daar irritaties op. Irritaties vooral bij personen die meer aanzien claimen, bij personen die zich verschuilen in een groep en bij personen die zelf onzeker zijn. Het is daarom niet zo vreemd dat ik zowel op school, tijdens mijn – weliswaar zeer korte – militaire dienstplicht en ook in mijn werk vaak botste met dergelijke individuen. Ondanks dat alles weet ik me redelijk goed te gedragen in gezelschap – althans dat idee heb ik – en vind ik het leuk te midden van vrienden te verkeren. Vrienden, die mij goed kennen en zich daarom niet echt storen aan mijn zo nu en dan wat al te scherpe reacties, welke ik altijd ook wel weer relativeer.

Afgaande op de uitspraken van mijn moeder, moet ik een heel druk, nerveus kind zijn geweest: een soort “ADHD-ertje”. Omdat die “kwaal” in mijn jeugd nog niet was uitgevonden, kreeg ik toen niet de speciale warme aandacht die huidige lijdertjes volop krijgen. Het gaf mijn ouders juist meer dan genoeg reden om mij drie opeenvolgende zomers lang, acht weken per zomer, onder te brengen in een zogenaamde vakantiekolonie. Een betere benaming voor zo’n kolonie vind ik eigenlijk een strafkolonie: een soort tuchthuis voor jonge kinderen, een instituut dat voor een kind niets met op vakantiegaan uit te staan had. In die drie jaren vakantiekolonie heb ik waarschijnlijk een enorme aversie opgebouwd tegen autoriteit en gezag in z’n algemeenheid en tegen alles wat in een uniform rondloopt.

Voor zover ik me die tijd zelf kan herinneren, was ik een vrij rustig jongetje dat graag op onderzoek uitging en ook graag zijn eigen weg ging. Wat is daar nu op tegen, vraag je je af. Wel, toen ik 4 jaar oud was leidde dat bijvoorbeeld tot de situatie dat mijn hoofd bijna verpletterd werd tussen de draaideuren van Hotel Smits op het Vredenburg in het centrum van Utrecht. Het is dankzij mijn harde kop, dat ik nog in staat ben over deze gebeurtenis te schrijven.

Mijn ouders hebben in mijn vroege jeugd niet veel werk gemaakt van het opbouwen en bewaken van een warme band met hun kinderen. Hun eerste prioriteit lag in die periode namelijk bij het Leger des Heils. Voor hun werk voor deze instelling moest alles wijken: het helpen van mensen en kinderen die afhankelijk waren van deze organisatie, stond altijd voorop.

Voor mij, zoals ik eerder opmerkte, gold ook nog dat ik als enige van het gezin drie zomers lang werd verbannen naar een uithoek van het land, naar zo’n godvergeten vakantiekolonie. Op 4-jarige leeftijd werd ik simpelweg aan het begin van de zomer van 1952 afgeleverd bij een of ander consultatiebureau aan de Kruisstraat in Utrecht tegenover de RHBS, waar ik later nog een aantal jaren onderwijs heb proberen te volgen. Uitgerust met een koffertje met kleding met overal mijn naam in geborduurd, moest ik plaats nemen in een speciale bus, die mij naar een vakantiekolonie in Egmond aan Zee zou transporteren, tezamen met een heel stel andere lotgenoten. Deze reisjes waren vooral bedoeld voor kinderen met een zwakke gezondheid om aldaar in de frisse lucht weer aan te sterken. Wellicht waren er kinderen in mijn drie lichtingen, die echt wat ongezond waren. In mijn geval was daar helemaal geen sprake van. Mijn ouders wilden me gewoon even kwijt omdat ze het te druk hadden met zaken, de Heiland betreffende. Foto’s uit die tijd wijzen op een blakende gezondheid mijnerzijds. Zoals gezegd, misschien had ik een beetje last van “ADHD”, maar je bent al snel te druk indien je ouders meer begaan zijn met het lot van anderen dan met dat van jou.

Natuurlijk deden mijn ouders heel mooi werk voor de medemens. Dat nam echter zoveel tijd en aandacht van hen in beslag dat drukke Bertje maar even geduld moest hebben en zijn “heil” bij norse manwijven met wit gesteven schorten in een vakantiekolonie aan de kust moest gaan zoeken.

De naam vakantiekolonie klinkt, ondanks het element vakantie dat in die naam is verwerkt, niet erg sympathiek. Vakantie vieren was er in ieder geval niet bij: een koloniaal nors bewind en een bijna militaire discipline heersten er wel. Als een kleine misdadiger werd je behandeld door die “witte wieven”. Je werd net zo streng aangepakt als in een ouderwetse tuchtschool. Met ijzeren hand werd je discipline bijgebracht. Er heerste ook zo’n absurd regime dat je ’s middags, en vanzelfsprekend ook ’s avonds, naar bed moest om te slapen en eenmaal in bed gelegen, dat je net als alle andere kindertjes, alvorens in slaap te vallen, dezelfde kant diende uit te kijken. Ze waren zeker bang dat je zou gaan converseren, dat je teveel zou zien of dat je een collectief zou gaan vormen. Nou, dan moet je net bij een straatjongetje uit hartje Utrecht zijn, dat nog niet zo lang daarvoor met z’n kop klem heeft gezeten tussen de draaideuren van hotel Smits op het Vredenburg. Bij dat verplicht dezelfde richting uitkijken, trachtte zo’n manwijf je kop zo nodig met geweld naar de door haar gewenste kant uit te draaien.

Het voer dat je werd voorgeschoteld, bestond altijd uit de meest uiteenlopende soorten gore pap. Wanneer je jouw portie niet had geconsumeerd, evenmin na hardhandig aandringen, dan kreeg je bij de volgende eetronde diezelfde rommel weer voor je neus getoverd.

Je leest veel over leden van het mannelijk geslacht die zich misdragen in relatie tot personen in een zwakkere positie. Nou, veel van deze “dames” deden daar bepaald niet voor onder. Wat een etterbakken. Even terzijde. Er is heel veel herrie, en terecht, in RK-kringen over al het seksueel misbruik gepleegd door tal van priesters en dergelijke heilige dienaren. Maar het aandeel in het totale misbruik van al die ogenschijnlijk lieve nonnetjes zou weleens net zo ernstig kunnen zijn.

Het maakte mijn ouders niet veel uit dat ik duidelijk aangaf dat ik me inmiddels wel gezond en sterk genoeg voelde en dus niet echt stond te trappelen om opnieuw uitgezonden te worden om nog meer aan te sterken. Het kan toch niet hun bedoeling zijn geweest dat ik uiteindelijk als een soort gespierde “Atlas” van zo’n expeditie zou terugkeren. De volgende zomer was ik toch weer de klos, terwijl mijn broertjes er veel harder aan toe waren om ook eens van de zee- en boslucht te genieten. Het had wellicht nog jaren zo kunnen doorgaan – natuurlijk niet langer dan tot het moment zou zijn aangebroken dat ik daadwerkelijk de spierbundels van een Atlas had ontwikkeld -, ware het niet dat ik aan het einde van het derde koloniejaar – ik was ditmaal verbannen naar de uitgestrekte bossen van Arnhem –  aldaar een ernstige vorm van dysenterie opliep. Door deze nare ziekte werd mijn verblijf in de Arnhemse bossen nog eens met twee weken verlengd en was ik de enige die zich daar tussen die “wit gesteven schorten” ophield. Aangezien ik nu eens niet echt aangesterkt van dit gezondheidsoord terugkeerde, bleef me een volgende gang naar een vakantiekolonie bespaard.

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/