Tikkende tijdboom

TIKKENDE TIJDBOM
Geschreven door Bert Plomp

Aan het bezoeken van of het verblijven in ziekenhuizen heb ik altijd een bloedhekel gehad. Een ziekenhuis is voor mij meer een ziektes-huis. Het wemelt er altijd van de ziekteverwekkers, het is er immer benauwd en het ruikt er niet fris omdat alles potdicht gehouden wordt.
Mijn moeder heeft op oudere leeftijd een paar keer in het ziekenhuis gelegen om een kleine operatie te ondergaan.
Het arme mens heeft beide malen, nog voordat ze aan de kwaal behandeld zou worden, waarvoor ze eigenlijk opgenomen was, een of andere infectie opgelopen in het ziekenhuis. In beide gevallen duurde het ruim zes weken voordat ze voldoende op krachten was gekomen om geopereerd te kunnen worden.
Uitsluitend als er naaste familie of een goede vriend of vriendin in zo’n hospitaal ligt, ben ik bereid de gang naar het desbetreffende ziekenhuisbed te maken.
Ik pas altijd zeer goed op dat ik vrijwel niets aanraak en probeer, waar dit verantwoord mogelijk is, regelmatig mijn handen te wassen.
Mijn handen wassen doe ik sowieso vaak. Ik denk dat ik lijd aan een soort smetangst.
Een andere reden om zoveel als mogelijk het hospitaal te vermijden is dat ik vanuit mijn vakantiekolonie-periode een
aversie heb ontwikkeld tegen alles wat in een gesteven witte schort rondloopt.
Dat is natuurlijk een beetje overdreven want er zijn ook heel aardige verpleegsters.
Overigens: ene dokter Dekker, welke arts ooit werkzaam was als aankomend gynaecoloog op de afdeling verloskunde van het Diaconessenziekenhuis in Utrecht – in plat Utrechts ook wel het “Jakkenessenziekenhuis” genoemd -, heeft mij ooit in vertrouwen medegedeeld dat verpleegsters onder zo’n gesteven witte schort niets anders dragen dan wat pikante lingerie. Helaas duurde dit vertrouwelijke gesprek te kort om mij nog uit te laten leggen waarom dat zo was.
Achteraf denk ik dat het net zo’n sterk verhaal was als dat waarmee mijn vader – refererend aan zijn Schotse periode – regelmatig op feestjes en partijtjes op de proppen kwam, namelijk dat de Schotten onder hun kilt niets dragen. Zijn verhaal was, toen hijzelf als militair in Schotland diende en in een kilt rondliep, dat er voor de exercitie een aanvang nam werd gecheckt of je onder je kilt iets droeg. Daartoe moest eenieder over een spiegel heen stappen en dan kon de dienstdoende sergeant dit als zodanig vaststellen. Diezelfde dokter Dekker – toen hij later een mooie positie bekleedde in het SAZU – liet mij ook eens ongevraagd weten dat sommige vrouwen, die hij onder behandeling kreeg, zijn
onderzoek als zeer aangenaam ervoeren. Het betrof dan in het bijzonder onderzoek aan het onderlichaam en dan bedoel ik niet op O5-niveau: knieën en enkels, maar duidelijk een onderzoek verricht op de hoogste “etage” van het onderlichaam.
Nu is deze dokter Dekker bepaald niet een te goeder naam en faam bekendstaande arts in het Utrechtse, zoals ik al eens eerder opmerkte. Hij schijnt in het grijze verleden onderzoeksmethodes te hebben gehanteerd die een wat al te persoonlijk karakter kregen.
Zelf heb ik in het verleden twee keer het ongenoegen mogen smaken in een ziekenhuis te belanden.
De eerste keer, toen ik een jaar of 20 was, had ik met voetbal de meniscus van mijn linker knie, door toedoen van twee “schoppers”, in de vernieling geholpen zien worden en moest ik daar aan geopereerd worden.
Je hebt van die verdedigers in een voetbalteam die zo traag in hun handelen zijn dat ze je in eerste instantie al schoppend volledig missen, maar dat ze je alsnog raken wanneer jij alweer met een nieuwe actie bezig bent.
Nadat ik eerst maanden nog heb rondgelopen zonder geopereerd te zijn aan de knie, besloot ik het toch maar te laten doen. Mijn knie was toen al lang niet meer gezwollen en ik kon er van alles mee doen, zolang het maar niet
neerkwam op het maken van onverwachte bewegingen, want in zo’n ongecontroleerde situatie zakte ik simpelweg door mijn knie heen. Dat laatste gaf wel eens aanleiding tot hilarische toestanden.
In die tijd gingen we namelijk nogal eens uit dansen en dan lag ik soms ineens languit op de dansvloer. Dat viel trouwens meestal niet zo op want het was toen heel gewoon dat er de meest vreemde capriolen op de dansvloer tentoon werden gespreid.
De operatie aan de knie zou plaats vinden in het Sint Antonius Ziekenhuis: een katholiek ziekenhuis, in die jaren gelegen in de omgeving van het Wilhelminapark.
Waarom ik in een katholiek ziekenhuis was terecht gekomen, is me niet duidelijk. Wellicht omdat mijn huisarts katholiek was en een hekel had aan Nederlands- Hervormden.
Het was wel grappig dat ik – na overigens een geslaagde operatie – verpleegd werd door uitsluitend nonnetjes. Het waren stuk voor stuk alleraardigste vrouwtjes, die volgens mij bepaald niet aan de kledinglijn voldeden, beschreven door meergenoemde dokter Dekker.
Voor zo’n eenvoudige knieoperatie stond toentertijd een ziekenhuisopname van niet minder dan twee weken. Tegenwoordig kun je welhaast op de avond na zo’n operatie al weer met je kicksen aan op de training verschijnen.
Vier dagen na de operatie, alle goede zorgen van de nonnetjes ten spijt, hield ik het wel voor gezien in het ziekenhuis en vroeg ik mijn ome Co mij met de brommer op te halen. Mijn oom is altijd in geweest voor dingen die eigenlijk niet kunnen en hij miste ook zijn tegenstander in het klaverjassen, dus hij ging maar al te graag in op mijn verzoek.
De behandelend specialist was het helemaal niet eens met de gang van zaken en verbood mij min of meer te vertrekken. De beste man wist natuurlijk niet met wie hij van doen had en onder zijn afkeurende blik pakte ik doodgemoedereerd mijn weekendtas in en vertrok.
Een paar dagen later maakte ik al weer een aanvang met het lopen van mijn eerste trainingsrondjes.
Echter de tweede keer dat ik in een ziekenhuis werd opgenomen, ging het om een veel ernstiger situatie aangaande mijn gezondheid.
Niets vermoedend van wat de dag brengen zou en het gezellige vooruitzicht van de Kerstdagen, vertrok ik naar het AMEV-kantoor op het Kanaleneiland, alwaar ik werkte op de Wiskunde-afdeling.
Ik was toen 23 jaar oud en gezond van lijf en leden. Niets aan de hand dus.
In de loop van de dag begon mijn hart zich een beetje
vreemd te gedragen. Ik hoorde het heel zacht tikken en ik
kreeg het een beetje benauwd. Voorshands zag ik geen reden om me zorgen te maken en werkte gewoon door.
Nog wat later op de dag werd het tikken van mijn hart steeds luider en luider en gaf dat aanleiding tot wat grappenmakerij van de kant van mijn collega’s. Toen het op een gegeven moment zo erg werd dat men mijn hart aan het andere einde van de afdeling kon horen tikken, begon ik me toch wel wat zorgen te maken. Vooral vanwege de overlast die ik veroorzaakte op de afdeling, alwaar in alle stilte gewerkt moest kunnen worden aan de oplossing van allerlei ingewikkelde wiskundige verzekeringsvraagstukken.
Desalniettemin maakte ik de werkdag gewoon af en ging daarna op weg naar huis voor het kerstweekend.
Om de bus naar huis te halen, moest ik eerst nog wel even een sprintje trekken. Dat liep bijna niet goed af, want bij de bushalte aangekomen, kreeg ik bijna een flauwte.
Thuis aangekomen, deed ik mijn relaas over mijn tikkende hart. Mijn partner en ik waren het erover eens dat het misschien toch goed was om nog even bij de huisarts langs te gaan. Vanaf dat moment ging alles in een rap tempo, want in no time werd ik met een ambulance afgevoerd naar de afdeling hartbewaking van het Diaconessen-ziekenhuis. Aldaar gelegen op een bed en gekoppeld aan een monitor,
tussen een aantal bedden in waarop oudere mensen lagen die op sterven na dood waren, voelde ik me als jongeling niet echt op mijn gemak en al helemaal niet op mijn plaats. Ik had het Spaans benauwd en er was in de verste verte geen spoor van frisse lucht te bespeuren.
De behandelend hartspecialist liet me na uitvoerig onderzoek weten dat ik een hartvliesontsteking had opgelopen: een zogeheten pericarditis. Dat was een zeer ernstige zaak en uitsluitend absolute rust houden was de remedie om de ontsteking te overleven. Het betrof een droge ontsteking: het puntje van het hartzakje was droog en hard geworden en, bewegend op het hartritme, raakte het één van mijn ribben en veroorzaakte een luid tikkend geluid.
Daar ben ik goed klaar mee dacht ik en had het gevoel dat er zich een “tikkende tijdbom” in mijn borstkas bevond, die elk moment kon afgaan.
Toen ik de specialist vroeg wat de oorzaak van deze ontsteking kon zijn, legde hij mij uit dat de ontsteking zeer waarschijnlijk was ontstaan door een bacteriële infectie door toedoen van een behandeling door een tandarts die zijn instrumentjes niet goed genoeg ontsmet had. Het klopte dat ik niet lang daarvoor een bezoek aan de tandarts had afgelegd voor het vullen van een gaatje.
Met zo’n pericarditis heb je het gevoel of je lijdt aan een
doorlopend hartinfarct. Nadat de ontsteking was genezen, heeft het nog heel lang geduurd tot ik ervan overtuigd was dat mijn hart weer in orde was. Want die pijntjes in de hartstreek bleven heel lang aanhouden en daardoor kreeg je het weer benauwd en bevond je je in een vicieuze cirkel. Op gegeven moment wilde ik hom of kuit en wilde ik desnoods met geweld die cirkel doorbreken. Mijn leven lang, de peutertijd uitgezonderd, heb ik aan lange afstand hardlopen gedaan. Ik besloot daarom het tempo en de afstand van mijn trainingsrondjes eens flink op te voeren en te zien hoe het hart zou reageren: het was een kwestie van buigen of barsten. Op deze wijze kwam ik na verloop van tijd tot de geruststellende conclusie dat het wel goed zat met mijn hart.
Met mijn hoofd heb ik ook veel te stellen gehad, maar dat heeft nooit geleid tot een ziekenhuisopname.
Anders dan wat voor mijn oudste broer geldt, kan men van mij nog steeds zeggen: “Die Bert is niet op zijn achterhoofd gevallen”.
Dat heeft ook heel lang voor broer Theo gegolden. Op druk bezochte verjaardagen en partijtjes werd daaraan ook voortdurend gerefereerd.
Echter aan die benijdenswaardige status is een paar jaar geleden abrupt een einde gekomen. Bij het uitstappen uit de
auto is Theo alsnog op zijn achterhoofd gevallen.
Gelukkig trad zijn partner heel kordaat op en deed zij hem met spoed opnemen in het in Utrecht en omstreken overbekende, en bovendien zeer hoog aangeschreven, Hofpoortziekenhuis. Door jaloerse kritische managers van andere hospitalen wordt dit ziekenhuis ook wel smalend het “Hemelpoortziekenhuis” genoemd.
Mij is te oren gekomen dat de internationaal vermaarde neuroloog Professor Doctor Scheurwater zich, nota bene in eigen persoon, in dit ziekenhuis heeft gemeld om zich te laten informeren over het wel en wee van Theo. Zo zie je maar wat een belangrijke man mijn broer is.

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/