Halfdood geschopt in Sarasani

HALFDOOD GESCHOPT IN SARASANI
Geschreven door Bert Plomp

In mijn leven heb ik veel pijn aan mijn hoofd gehad.
Ook ik heb wel wat zorgen gekend, maar nooit zodanig dat ik er nachtenlang niet van slapen kon.
Waarin ik me onderscheid van de anderen is, dat mijn hoofd fysiek heel veel te verduren heeft gehad.
Okay, ik kreeg vroeger wel eens een half mislukte klap met de wandelstok van mijn moedertje voor mijn hoofd en mijn vader sloeg me wel eens, tijdens het leggen van een nieuw tapijt, met een toentertijd zeer populaire tapijttegel om mijn oren. Maar dat was niets vergeleken bij de serieuzere aanslagen die mijn hoofd te verduren heeft gehad.
Waarschijnlijk de zwaarste aanslag op mijn hoofd vond plaats toen ik 4 jaar oud was en alleen op pad in het centrum van Utrecht.
Mijn ouders ontfermden zich op dat moment op het hoofdkwartier van het Leger des Heils over andere kinderen.
Al wandelend door het centrum, belandde ik op het Vredenburg en nieuwsgierig als ik was, zocht ik mij een toegang tot het alom vermaarde Hotel-café-restaurant “Smits” aldaar en wel via de draaideur.
Nog niet helemaal familiair met de werking van zo’n draaideur, stapte ik naar binnen terwijl de deur reeds draaiende was. De deur kwam knarsend tot stilstand met mijn hoofdje ertussen. Dat ik niet op slag dood was, heb ik te danken aan het bezit van een toen al keiharde kop.
De toegesnelde ambulance zou mij direct afvoeren naar het nabijgelegen academische hospitaal, te weten het AZU op de Catharijnesingel, het huisnummer ben ik door alle consternatie van dat moment vergeten.
NB: Het alom geprezen Hofpoortziekenhuis bestond toen helaas nog niet, anders was ik natuurlijk liever naar dat ziekenhuis afgevoerd geweest dan naar zo’n onpersoonlijke universitaire instelling.
Nog voordat ik op een brancard gelegd kon worden, wijzigden zich plotseling de omstandigheden.
In de Lange Elisabethstraat, vlakbij het Vredenburg, was een man onder een bus van het gemeentelijk vervoerbedrijf GEVU gekomen, volgens mij was het een bus van lijn 3.
Omdat die man er nog ernstiger aan toe zou zijn dan ik, werd mijn persoontje voorin naast de chauffeur geplaatst en ging het andere slachtoffer op de brancard achterin.
Achteraf kun je je afvragen wat de zin van deze actie was, want de man was zo plat als een toenmalig zilveren dubbeltje, met toen nog de afbeelding van onze oude vorstin Koningin Wilhelmina erop.
Met mijn hoofd helemaal in verband gewikkeld, keerde ik aan het einde van de dag terug op het hoofdkwartier van het Leger des Heils aan de Lange Nieuwstraat, alwaar een warme ontvangst mij stond te wachten.
Ook nog binnen de periode dat mijn hoofd zijn volwassen omvang nog niet bereikt had, was het weer raak.
Nauwelijks 10 jaar oud dit maal, ging ik samen met mijn vader een wedstrijd van Velox aan de Koningsweg bezoeken. Dat deden we wel vaker, maar ditmaal zouden we plaats nemen op de eretribune – ter ere waarvan weet ik niet meer – in plaats van genoegen te moeten nemen met een staanplaats. Oftewel we zouden zitten tussen de notabelen van Utrecht Tolsteeg.
Bij Velox speelde in die tijd (1958) ene Jopie Jochems. Een geslepen middenvelder, een genoegen om naar te kijken.
Tijdens de bewuste wedstrijd wordt de directe tegenstander van Joop zo in het nauw gedreven dat hij ten einde raad de bal keihard de tribune in joeg.
En jawel, je raadt het al, die ouderwetse natte gigantische “leren knikker” knalde recht in mijn gezicht.
Wat moesten onze vaste tribunegangers daar onbedaarlijk om lachen, het leek wel op het publiek dat doorgaans bij “De Wereld Draait Door” op de tribunes zit.
Mij restte slechts een vuurrode kop en de afdruk van de bal op mijn gezicht.
De volgende serieuze aanslag op mijn hoofd voltrok zich aan het begin van de zomervakantie in 1959.
Aan het einde van het schooljaar vertrok ik als 11-jarige met hoge verwachtingen naar ons vaste vakantieadres op de grens van Driebergen en Doorn, te weten camping Het Grote Bos (HGB).
Al daar ook maar net aangekomen, rende ik naar de grote speeltuin, niet ver gelegen van de receptie van dit onvolprezen vakantieoord, teneinde me direct uit te gaan leven op een van de aanwezige speeltoestellen.
In mijn grote enthousiasme zag ik even over het hoofd dat een zwaargebouwd persoon, gezeten op een stalen schommel, juist aan het terugkeren was van het bereikte hoogtepunt van de schommel en met razende vaart de afdaling naar beneden had ingezet om aldaar aangekomen mijn hoofd bijna van mijn romp te rammen.
Lopend als een zwaar beschonken individu heb ik het veilig gewaande tenthuisje nog net weten te bereiken.
Voor wat het waard is, mijn moeder wist te melden dat de geconsulteerde dokter Scheurwater uit Driebergen bloed achter mijn ogen had geconstateerd en dat ik een zeer zware hersenschudding had opgelopen.
Gezien deze zwaar wegende medische diagnose, werd broer Theo gesommeerd zijn bevoorrechte slaappositie in ons tenthuisje: het vrijstaande 1-persoonsbed voor ten minste zes weken – de gehele zomervakantie dus – af te staan aan jongere broer Bert.
Ofschoon Theo behoorlijk tegen stribbelde, sliep ik nog diezelfde avond in het fel begeerde bed.
Na hooguit 14 dagen had ik het wel gezien met de hele dag plat liggen en zat ik al weer volledig met de club mee te kaarten aan de grote tafel.
Nog voordat de stap werd gezet naar het voortgezet onderwijs, werd Berts hoofd nog éénmaal geteisterd. Ditmaal gelukkig niet overdreven zwaar.
Tijdens een wilde achtervolging door de gangen van het gebouw van de lagere school “de H.C. Andersenschool” aan de Adriaen van Ostadelaan, smeet de achtervolgde de glazen deur voor Berts neus dicht. In zijn enorme vaart restte Bert niets anders dan maar een sierlijke snoekduik te maken door het glas van deze deur, onder het motto van: als het toch moet gebeuren, doe het dan met toewijding.
Ofschoon ooggetuigen zeer onder de indruk waren van de uitvoering van deze duik, bleef de uitvoering niet zonder schade.
Natuurlijk was daar om te beginnen de glasschade, te verhalen op de familie Plomp en die verhaalde het op hun beurt, middels flinke klappen, op het hoofd van de toch al zo geplaagde artiest.
De snijwonden opgelopen aan het gezicht en de armen van de duiker in kwestie waren slechts bijzaak. Eigen schuld, dikke bult. De voorlaatste hoofdzaak grijpt terug naar de jaren zestig. Inmiddels is onze Bert 16 jaar oud en rijdt stad en land af op zijn Tomos. Voor de brommer liefhebbers onder de lezers: een aparte aflevering is gewijd aan het Tomos fenomeen.
In Utrecht waren aan de grachten meerdere kelders gevestigd, ingericht als kroeg annex koffietent voor de moderne jeugd. Hieronder te verstaan jongeren die een duidelijke voorkeur hadden voor de nieuwe muziek, oftewel voor muziek van enerzijds The Beatles en The Stones en dies meer en anderzijds voor soulmuziek van artiesten als Percy Sledge.
Geliefde kelders in die tijd waren The Cavern, Sarasani, Catacomben en nog vele andere.
Meestal ging Bert uit met een aantal vrienden.
Vaak was het zaak als, tijdens een bezoek aan de desbetreffende gelegenheid, de daar aanwezige meisjes te gering in aantal waren of niet interessant genoeg waren qua uiterlijk of dit oordeel juist andersom gold, om later op de avond nog eens een nieuw entree te maken, met een andere, meestal meer zelfverzekerde uitdrukking op het gezicht. Dit pakte meestal goed uit.
De bewuste avond van het incident was Bert alleen op pad en had zijn zinnen gezet op een bezoek aan Sarasani, gelegen aan de Oude Gracht, hoek Geertestraat.
Gekleed in zijn favoriete lange zwarte ribfluwelen jas, daalde hij de trappen af naar de werf, toegang gevend tot deze kelder. Bij de ingang stond de portier. Zo’n kerel met een vierkante kop, welke kop een totale afwezigheid van IQ uitstraalde.
Na dit personage zonder noemenswaardig oponthoud gepasseerd te zijn, arriveert Bert bij de bar, alwaar hij een bekertje koffie bestelt. Na ontvangst daarvan loopt hij door naar de Jukebox teneinde een populair plaatje te laten afdraaien: een nummer van Percy Sledge.
Inmiddels is de portier achter hem aangeslopen en sommeert hem, om onduidelijke redenen, zijn jas uit te trekken. Bert ziet daar de noodzaak niet echt van in, temeer omdat het winter was en het in kelders doorgaans toch al niet echt aangenaam warm was, en hij concentreert zich op de muziek.
De man met het vierkante hoofd blijft echter aandringen en Bert besluit z’n populaire jas dan toch maar uit te trekken. Terwijl hij dit doet en hij met de rug naar de portier staat, begint laatstgenoemde als een bezetene op hem in te hengsten. Bert kon weinig terug doen omdat zijn armen nog halverwege in de mouwen van zijn geliefde jas staken. Op de grond liggend door de eerste geweldsexplosie, wordt hij ook nog eens diverse malen voluit in zijn gezicht getrapt.
Zoals gebruikelijk in dergelijke situaties, ook toen al, was niemand van de talrijke aanwezigen bereid ons slachtoffer een helpende hand te bieden.
Bert weet zo goed en zo kwaad als het ging naar buiten te strompelen en blijft voor halfdood aan de gracht liggen tot hij weer bij z’n positieven komt en de weg naar het hoofdbureau van politie aan het Paardenveld zoekt en uiteindelijk ook vindt. Het mag een wonder heten dat hij niet reeds in de Oude Gracht vallend voortijdig zijn einde vond.
Ook in dit geval zal menigeen op straat de indruk hebben gehad dat hij zwaar bezopen was.
Slechts eenmaal in mijn leven ben ik in zekere zin echt zwaar bezopen geweest. Dit was op Texel, toen ik daar met toekomstige zwagers kampeerde en we de hele nacht Berenburger hadden gedronken.
Voordat ik dreigde om te vallen en een tentstok vast greep, voelde ik dat ik alle controle over het lichaam kwijt was. De tentstok bezweek en ik ging met de hele tent tegen de grond. De volgende morgen werd ik wakker onder een uitgestrekte tent. Berenburger heb ik nadien nooit meer gedronken.
Ook de aanslag op zijn hoofd in Sarasani heeft, voor zover dit is na te trekken, voor Bert geen nadelige gevolgen gehad. Wie zal het zeggen, misschien juist wel positieve gevolgen.
Ofschoon er enige verzachtende omstandigheden voor de brute schopper aanwezig waren: die avond had een stel mafkezen een stuk stoeprand vanaf de brug naar beneden op de werf geworpen met het doel de portier voor enige tijd dan wel voor eeuwig het zwijgen op te leggen, ging hij toch de bajes in. De portier in kwestie is voor een jaar bewaakt geweest door een andere “ier”, te weten een cipier van de gevangenis “Het Wolvenplein”, gelegen tegenover de vestiging van de NVSH.
Al de genoemde hoofdzaken vonden plaats in een jeugdige periode en konden misschien te wijten zijn geweest aan een zekere jeugdige onbezonnenheid.
De allerlaatste zaak betreft echter een gebeurtenis van vrij recente datum.
In Ierland was Bert bezig een antennemast te verplaatsen van de ene heuvel naar de andere, voor een betere ontvangst van het signaal. Omdat het hier aan de zuidwestkust van Ierland regelmatig zwaar stormt, overigens zonder dat er een weeralarm afgaat, is het zaak, om alles wat bloot staat aan de elementen, stevig te verankeren. Zo ook de desbetreffende antennemast.
Bij de eerste plaatsing van de mast, werd deze aan de voet in beton vastgezet.
Toen de mast verplaatst moest worden, werd deze, inclusief een flinke klomp beton, uitgegraven. Met heel veel moeite kon het geheel uit de kuil gelift worden. Daarna moest de mast van de ene naar de andere heuvel verkast worden. Gewoon dragen was gezien het gewicht geen optie, maar een ter plekke aanwezige steekwagen bood uitkomst.
De antenne inclusief klomp beton was nog redelijk makkelijk op het steekwagentje te plaatsen.
Het probleem rees echter toen het geheel heuvel afwaarts moest en het wagentje inclusief lading een eigen koers koos en Bert al afdalende dreigde te passeren. Hierbij vloog de antenne van het wagentje en sloeg als een grote hamer tegen Bert z’n kop, in het bijzonder tegen zijn slaap. Een enorm gezwollen slaap was het gevolg. Het mag een wonder heten, maar het hoofd van Bert is ondanks alle aanslagen nog steeds intact.

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/