Een tenthuisje met openslaande deuren

EEN TENTHUISJE MET OPENSLAANDE DEUREN
Geschreven door Bert Plomp

Kamperen begint weer aan populariteit te winnen, met dien verstande dat de “tent” die men tegenwoordig voor een à twee weken betrekt veelal luxer is dan een dure kamer in Hôtel de Paris in Monaco.
De hedendaagse tent is vaak uitgerust met open haard, airco, WIFI, HDTV, ligbad, regendouche, ontbijtservice, champagne bij aankomst en ga zo maar door.
Hoe anders was het toen wij vroeger het weekend doorbrachten in ons tenthuisje op camping “Het Grote Bos”, gelegen op de grens van Driebergen en Doorn in de provincie Utrecht. Ieder voorjaar moesten wij dit huisje opnieuw opzetten en in het najaar weer afbreken en ergens op het HGB-terrein opslaan.
De eerste weekenden na het opzetten, hing er een sterke muffe lucht in het huisje. Het geheel was namelijk gedurende de winter vochtig geworden, niet alleen de opstal maar ook de bedden, de dekens en het eenvoudige meubilair.
“Het weer zit erin”, verontschuldigde mijn moeder zich altijd, alsof het haar aan te rekenen was dat het niet fris rook. Toch hield ik van die lucht, vooral zodra de zomerzon zijn werk deed en die geur wat matigde en zodra die lucht vermengd werd met de geur van de ontstoken stormlantaarns en het oliestelletje, waarop de balletjes gehakt stonden te braden.
In die jaren logeerde ik regelmatig bij mijn vriend Joop de Bode en andersom logeerde hij vaak bij ons als we de zomervakantie of het weekend in Het Grote Bos doorbrachten.
Joops moeder zei altijd tegen mijn ouders dat als zij Joop vroeg “ga je mee op vakantie naar Zwitserland?” de deugniet steevast antwoordde: “Nee, ik ga liever met de familie Plomp naar Het Grote Bos”.
Het kan echt niet aan de luxe hebben gelegen dat hij HGB boven Zwitserland verkoos, want het tenthuisje van mijn ouders droeg bepaald niet bij aan het ervaren van een “Zwitserleven gevoel”.
Het tenthuisje was inderdaad een tent in de vorm van een huisje. Hoewel, het was misschien toch meer een houten huisje met een dak van tentdoek.
Zoals gezegd, werd het huisje aan het begin van het kampeerseizoen, in april dus, opgezet en aan het einde van het seizoen, in oktober, weer afgebroken. Waarom het huisje steeds afgebroken moest worden, is voor mij nog steeds een raadsel, maar dat gold voor meer regeltjes die de campingbaas hanteerde.
Het huisje was verder uitgerust met een plankenvloer en zijn wanden waren samengesteld uit grote houten panelen, die je in elkaar kon schuiven. De voorste helft van het huisje diende als woonkamer annex keuken en bood via zogenaamde “openslaande deuren”, althans zo betitelde mijn moeder deze deuren, de hoofdtoegang en tevens enige toegang tot het onderkomen.
De achterste helft van het optrekje bevatte uitsluitend “slaapvertrekken”. Om te beginnen was aldaar het tweepersoonsbed van mijn ouders geïnstalleerd. Zuiver uit privacyoverwegingen was het ouderlijk bed zorgvuldig afgescheiden van de rest van het vertrek door een dik donkerbruin gordijn. Aan de andere kant van dit gordijn, naast het bed van mijn ouders, stond een stapelbed strak tegen de wand van het tenthuisje opgesteld.
Eveneens afgescheiden door het echtelijke gordijn, maar dan rechts van het voeteneinde van het ouderlijk bed, stond nog een eenpersoonsbed.
De diverse bedden waren als volgt verdeeld: vanzelfsprekend was het tweepersoonsbed voor mijn ouders en mijn zusje Saskia, het stapelbed aan de bovenzijde voor mij en aan de onderzijde voor mijn jongere broer Charles. Omdat Saskia nog heel klein was en ik niet weten zou waar het arme kind anders de nachten heeft moeten doorbrengen, neem ik aan dat mijn ouders het bed met haar deelden.
Tot slot was het eenpersoonsbed aan mijn oudere broer Theo toegewezen. De bevoorrechte positie van Theo thuis in het Lodewijk Napoleonplantsoen, werd ook hier voortgezet.
Eventuele gasten, zoals mijn vriend Joop, konden beschikken over een uitklapbaar campingbedje in het voorste gedeelte van het tenthuisje.
Het tenthuisje kende helaas niet het gemak van een eigen toilet. De beschikking hebben over zo’n voorziening vond de leiding van de camping een overbodige luxe omdat, zoals in ons geval, op een afstand van slechts 100 meter een toiletgebouwtje stond voor gemeenschappelijk gebruik.
Ten gerieve van degenen die midden in de nacht nodig een plas moesten doen, maar ook niet meer dan dat, en zich de nachtelijke voettocht door het bos naar het toiletgebouwtje wilden besparen, bijvoorbeeld vanwege de barre weersomstandigheden of om andere redenen, was er naast het echtelijke gordijn aan de kant van het stapelbed een noodtoilet ingericht. Dit noodtoilet was niet meer dan een metalen emmer, die direct naast het hoofdkussen van broer Charles zijn slaapplaats stond opgesteld.
Van dit noodtoilet, in tegenstelling tot het openbare toilet, werd vrij intensief gebruik gemaakt, getuige de inhoud van de emmer de volgende morgen.
Maar niet zelden was de emmer reeds des nachts geleegd doordat een late binnenkomer de emmer omver had geschopt of omdat een van de stapelbedslapers bij het uit bed springen midden in de emmer was beland.
Het stapelbed was bovendien heel erg gevoelig voor alle bewegingen in gang gezet door zijn gebruikers. Als iemand zich in het stapelbed omdraaide, maakte de bovenste helft van het bed een stevige zwaai. Hierdoor kreeg de wand van het tenthuisje op zijn beurt een stevige duw, die een beweging over de volle lengte van het huisje in gang zette en midden in de nacht de openslaande deuren daadwerkelijk deed openslaan.
Voor menig aldaar op het campingbedje ondergebrachte gast moet dat de schrik van zijn leven zijn geweest.

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/