DE GROTE POSTZEGELRUIL
Geschreven door Bert Plomp
Als we vroeger ergens geld mee konden verdienen, dan waren we altijd present.
Indirect gebeurde dat via onze postzegelverzamelingen.
Mijn vriend Joop en ik probeerden overal, letterlijk en figuurlijk, postzegels los te weken. Deze zegels werden opgenomen in onze postzegelboekjes, om deze boekjes vervolgens op de wekelijkse postzegelmarkt op de Vismarkt in Utrecht iedere zaterdag aan potentiële kopers ter bezichtiging aan te bieden.
We gingen kantoren en winkels af om gebruikte zegels te bemachtigen.
We maakten wel onderscheid tussen zegels die de moeite waren om zelf te behouden en zegels voor de verkoop.
Aan de hand van een catalogus, waarvan er ieder jaar een nieuwe editie verscheen, waren we periodiek bezig ons kapitaal opnieuw vast te stellen.
Vrijwel alle zegels werden ieder jaar wel wat meer waard.
Onze aandacht ging natuurlijk vooral uit naar de zegels met de grootste getallen erachter vermeld in de catalogus.
Er waren zegels bij, in de catalogus bedoel ik, die een paar gulden waard waren of bijna duizend gulden of zelfs meer.
De overgrote meerderheid van onze verzamelingen bestond uit zegels die zich qua waarde bewogen tussen 5 cent en een gulden.
Als we op de postzegelmarkt een goede handelsdag meemaakten, dan was de opbrengst net genoeg om een grote zak patat met mayonaise en een flesje cola in de dichtsbijgelegen cafetaria te kopen.
Op donderdag was het in die dagen in onze buurt “vuilnisbakkendag”: de dag waarop de gemeentelijke reinigingsdienst de vuilnisbakken, opgesteld langs de kant van de weg, kwam legen.
Dat gebeurde meestal na het middaguur, tegen de tijd dat wij de school verlieten om thuis het middagmaal te nuttigen.
Van school naar huis liepen we altijd vanaf de Adriaen van Ostadelaan, via de Israëlslaan en de Breitnerlaan over de Prinsebrug over de Kromme Rijn onze wijk: het Lodewijk Napoleonplantsoen binnen.
De bewoners van de Israëlslaan en de Breitnerlaan waren over het algemeen van de beter betaalde klasse: directeuren, professoren, artsen en dergelijke lieden.
De vuilnisbakken van de bewoners van die straten bevatten vaak bruikbare afgedankte spullen.
Derhalve was het voor ons op zulke dagen een reden om als een haas alle bakken aldaar af te zoeken.
We vonden dan van alles en nog wat kostbaars, zoals nog bruikbaar speelgoed, boeken en – heel belangrijk – tijdschriften met afbeeldingen van zekere blote blonde atletisch gebouwde Germaanse dames.
Deze verzameling boeiende lectuur is vrijwel zeker gevonden in de vuilnisbak van de hoogleraar “topografische menselijke anatomie”. Dat is de wetenschap die zich bezig houdt met de vorm, de positie, de grootte en de verhouding van de diverse structuren van het gezonde menselijke lichaam en in dit geval: het vrouwelijke lichaam.
Dat je met zo’n studie ook nog eens een goed belegde boterham kunt verdienen. Is het niet fantastisch? Toen we die boekjes vonden, benijdden wij de professor ten zeerste.
We hebben nooit begrepen waarom een hoogleraar van zulke mooie tijdschriften af wilde. Wellicht bezat hij inmiddels tijdschriften met wat meer diepgang.
Op één van die vuilnisbakdagen, sloegen wij de slag van ons leven.
Op de Breitnerlaan troffen we in één van de bakken een zak vol met postzegels aan. We konden onze ogen niet geloven. Het ging om ten minste een paar duizend exemplaren.
Niet dat er zich dure postzegels tussen bevonden, maar de verzameling stond zeker garant voor wekenlang grote zakken patat met mayonaise en flesjes cola.
Joop en ik, eenmaal thuis gearriveerd, hebben de buit eerlijk verdeeld.
Het was ondoenlijk om dit zegel voor zegel te doen. Dus namen we om en om een greep uit de postzegelberg, waarna de belangrijkste zegels in de eigen verzameling
opgeborgen werden en de rest in de albums voor afzet op de postzegelmarkt. De allerminste exemplaren hielden we verder apart in een restzak.
Op dagen dat we geen vuilnisbakken controleerden, hielden wij, op weg naar huis, ons onledig met de bewoners aan de Breitnerlaan te plagen.
Hetgeen we vooral leuk vonden om te doen, was de pas geplante heggenstruiken uit de grond te trekken, voor de desbetreffende huisdeur te plaatsen, aan te bellen en er vandoor te gaan.
Het allerleukste wat we deden vond echter plaats op de dag waarop de schillenboer zijn wekelijkse ronde deed.
De schillen werden meestal in een krant verpakt voor deze boer gereed gelegd bij de huisdeur, waarna hij de schillen op zijn kar deponeerde en de verpakking weer teruglegde voor de deur.
Als wij dan uit school kwamen en het spoor van het paard volgden, namen we her en der zijn uitwerpselen in een krant op van de straat en deponeerden het geheel voor de deur van één van de bewoners.
We staken de krant dan vervolgens in brand en belden aan.
Op afstand zagen wij vervolgens toe hoe de vrouw des huizes naar buiten kwam rennen om met haar voeten, al stampende op de brandende krant, het vuur te doven.
In die periode waren we dus echt enthousiast aan de postzegels.
We hadden een kruidenierszaak op het winkelplein, genoemd naar de kruidenier: Van de Rijst.
Deze middenstander had een zoon Rob, die van zijn vader de familie-postzegelverzameling onder beheer had gekregen.
Joop en ik hadden deze buurjongen eens een middagje uitgenodigd om ons te laten zien wat hij nu eigenlijk onder beheer had.
Op Joops kamer werd deze “Van de Rijst” verzameling aan een deskundig oordeel bloot gesteld.
Tot grote teleurstelling van Rob, was ons oordeel dat de verzameling niet veel waard was. Toen Rob, om deze teleurstelling te verwerken, even naar het toilet ging, dachten Joop en ik er goed aan te doen wat zegels van de familieverzameling over te hevelen naar de onze en de familie ruim te compenseren met zegels uit onze restzak.
Het idee achter die ongevraagde uitwisseling en de dientengevolge ontstane waardevermindering van de familieverzameling, werd ons ook een beetje ingegeven door de gedachte: “die middenstanders hebben het al goed genoeg, dat kunnen ze wel missen”.
Zo’n zelfde handelwijze heb ik veel later eens met betrekking tot een transactie van veel grotere omvang meegemaakt, toen goede vrienden van mij, die veel kunstschilderijen bezaten van een bevriende Franse kunstschilder, Jean geheten, deze kunstenaar vroegen één van die schilderijen terug te nemen en voor hen te verkopen.
Toen de verkoop wel heel erg lang ging duren – ruim 2 jaar – en mijn vrienden van anderen te weten waren gekomen dat het doek in kwestie al meer dan een jaar geleden verkocht was, werd Jean gevraagd hoe het zat met de opbrengst van het schilderij en waarom het geld van de opbrengst nog steeds op zijn eigen bankrekening rustte. Het verbluffende antwoord luidde: “Ach jullie hebben het geld toch niet nodig”. Is het niet fijn om zulke vrienden te hebben?
In onze buurt woonde ook ene familie Wilstra, goed bevriend met de familie Dekker: de huisarts cum suis.
De oudste zoon van de familie Wilstra, zijn naam luidde Rudi, voerde het bewind over de verzameling postzegels van de Wilstra’s.
Ook Rudi werd op een goede dag vriendelijk gevraagd om eens langs te komen om ons te demonstreren wat hij aan postzegels in huis had.
Wij bestudeerden het familiebezit zeer aandachtig. Tot onze grote verbazing ontdekten we in het album de complete “Rouwserie Koningin Astrid van België”. Het was alsof je een “Rembrandt” ergens op een zolder tussen de rommel aantrof.
Net als Rob moest ook Rudi op een gegeven moment even gebruik maken van de sanitaire voorzieningen in huize De Bode, hetgeen Joop en mij de gelegenheid bood tot spoedoverleg.
Zichtbaar opgelucht terugkerend van het toilet, werd Rudi een niet te weigeren offer gedaan: Koningin Astrid in ruil voor een hele zak – de rest van de restzak – postzegels.
Rudi wist niet hoe snel hij met die zak thuis moest komen om aldaar het goede nieuws van de geslaagde transactie over te brengen.
Volgens mij rusten deze postale resten van Koningin Astrid – zij ruste in vrede – nog steeds in de zorgzame handen van Joop.
EINDE
Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:
https://www.facebook.com/groups/377554749281077/