Broederdienst

BROEDERDIENST
Geschreven door Bert Plomp

De man zag direct aan mijn blik dat ik enorm de schurft had aan types zoals hij. Wellicht om die reden flikkerde hij mijn hele kast leeg. Alle kleding, onderdeel uitmakend van mijn PSU oftewel mijn “Persoonlijke Standaard Uitrusting”, die ik met enige zorg netjes had opgevouwen en in de kast had gestapeld, lag over de vloer verspreid. Het aftellen was begonnen.
Een paar maanden voor dit voorval, had ik een bericht van Defensie ontvangen, inhoudende dat ik me in september 1968 moest melden bij een kazerne in Harderwijk: de Jan van Nassaukazerne.
Mijn vader heeft op de dag dat dit bericht binnenkwam de vlag uitgehangen, zo blij was de man dat men mij nu wat discipline zou gaan bijbrengen – hetgeen hem nooit gelukt was.
Om dit feestgevoel wat te temperen, nodigde ik mijn vader uit om even naast mij op de bank plaats te nemen.
In allerijl had ik de oude “Rundfunk” bandrecorder tevoorschijn getoverd en in de opnamestand gezet om in zijn directe aanwezigheid op de tape in te spreken dat ik plechtig beloofde binnen 6 weken weer uit dienst te zijn.
Mijn vader schrok zich bijna een rolberoerte van het beloofde vooruitzicht.
Op de dag dat ik me moest melden in Harderwijk, heeft hij me voor alle zekerheid persoonlijk bij de poort van de kazerne afgeleverd.
Toen we afscheid namen, zag ik aan zijn blik dat hij dacht: “Die zien we nooit meer terug”.
Nu was die hoop natuurlijk wel sterk overdreven, maar 18 maanden is toch een hele tijd.
Na binnenkomst op de kazerne, moest ik met alle andere zojuist gearriveerde jongeren gelijk al in een rij gaan staan en kon het geblaf beginnen.
We werden eerst naar de kazernekapper gedirigeerd, alwaar een “Dupré-achtig” heerschap met een dito grote tondeuse – zie elders in mijn verhalen – gereed stond om massaal toe te slaan.
Alvorens af te reizen naar Harderwijk, had ik alvast mijn haar laten knippen bij kapper Van der Vaart aan de Rubenslaan in Utrecht, om zulke dienstkloppers niet het ultieme plezier te gunnen van een langharige bijna kaal te scheren.
Met enige moeite wist deze militaire barbier mijn kapsel toch nog wat korter te scheren.
Nadat we deze scheerpartij achter de rug hadden, werden we naar het depot gezonden om onze kleding en overige uitrusting: PSU geheten, af te halen.
Na ontvangst, konden we ons direct gaan omkleden en in onze nieuwe outfit presenteren bij de eerder genoemde gladiool, die mijn kastje zo zorgvuldig had uitgeruimd.
Na deze eerste ervaringen stond het mij nog duidelijker voor ogen: met dit militaire zooitje zo snel als mogelijk afrekenen.
Een collega-soldaat, ene Nix, zag het net als ik helemaal niet zitten om de volle 18 maanden uit te dienen. Hij wilde een herkeuring zien af te dwingen en hoopte op basis van S5, alsnog afgekeurd te worden.
S5 stond voor geestelijke stabiliteit 5, oftewel je bent niet helemaal goed snik. Op die manier de dienst uitkomen vond ik helemaal nix.
Soldaat Nix zat hele avonden te huilen en sloeg alle maaltijden over – dat laatste had denk ik meer te maken met de kwaliteit van het eten dan met S5.
Zo nu en dan dacht ik met verlangen terug aan die lekkere potjes die mijn moeder altijd bereidde, zoals schelvis met mosterdsaus en bietjes.
De eerste nacht heb ik in het geheel niet geslapen. Niet alleen omdat ik van nature geen plezier beleef aan het moeten slapen in een zaal vol met kerels, maar vooral omdat ik een plan moest uitdenken hoe binnen 6 weken mijn defensiecarrière af te ronden.
Al snel kwam ik tot de overweging dat mijn knieën niet al te best waren: ik had al meerdere malen schoppen tegen mijn knieën gehad tijdens het voetbal en ze kraakten een beetje.
Het plan was de volgende dag, en indien nodig iedere dag, me bij de medische dienst (MD) te melden en te klagen over pijn in mijn knieën.
De volgende dag stond ik dus in de rij bij de medische dienst. Dat in de rij staan, was op zich al een veel plezieriger bezigheid dan mee te doen met de rest, die aan het exerceren was. Vanuit de wachtkamer kon ik het achterlijke gebrul van zo’n leidinggevende malloot met enig leedvermaak duidelijk volgen.
Het zou al te mooi zijn geweest, indien ik bij het eerste consult gelijk al een gewillig oor had getroffen aangaande mijn klachten. Maar het dossier was in ieder geval geopend.
Omdat ik natuurlijk niet de hele dag bij de medische dienst in de wachtkamer kon doorbrengen, heb ik ook nog wat militaire dingetjes geleerd, te weten marcheren, schieten, een tent opzetten, gevulde koeken eten en ik heb zelfs een opleiding “radiotelefonist” met diploma weten af te ronden.
Nog dagelijks komt die opleiding me van pas. Vooral als ik op een nette manier m’n ongenoegen wil uiten, en dat gebeurt nog wel eens, dan roep ik dat het zwaar “Kilo Utrecht Tango” is.
De sergeant met wie ik het regelmatig aan de stok had, heeft er ook voor gezorgd dat ik het eerste weekend, dat ik mogelijk thuis weer eens mijn gezicht zou kunnen laten zien, gezellig op de kazerne moest blijven.
Als je net “onder de wapenen” bent, blijf je sowieso het eerste weekend op de kazerne. Dat is om je de gelegenheid te geven de oorspronkelijke thuisbasis een beetje te vergeten.
Toen ik voor de eerste keer weer thuis verscheen, was ik dus al 3 weken van huis.
Aldaar aangekomen kon ik berichten dat mijn diensttijd er inmiddels al voor de helft opzat.
Het consequent bezoeken van de MD had inmiddels wel vruchten afgeworpen. Ik had al een paar vrijstellingen weten te bemachtigen, inhoudende dat ik niet langer hoefde mee te doen met exercitie en dat ik makkelijke schoenen kon dragen in plaats van die soldatenlaarzen.
Na de opleidingsperiode in Harderwijk van vier weken, zou ik overgeplaatst gaan worden naar de Generaal Spoorkazerne in Ermelo. Hier zou de actieve dienst een aanvang moeten nemen.
Ter laatste voorbereiding daarop, zou er nog een grote oefening plaatsvinden ergens op een heide in de buurt van Ermelo. Het was november en het vroor behoorlijk ‘s nachts.
Als radiotelefonist met gebrekkige knieën, verbleef ik in een heerlijk verwarmde commandotent, terwijl de rest in het donker over de hard bevroren heide voortkroop.
Enkelen van mijn medesoldaten beseften al snel dat ik niet zo’n makkelijke jongen was.
Op een avond hadden ze mijn stapelbed op de gang gezet. De onderste étage van het bed werd niet langer bezet door soldaat Nix, die was inmiddels uitgehuild en met S5 weer teruggekeerd bij zijn gezinnetje.
Wedergekeerd bij de plek waar mijn bed ‘s morgens nog stond, bleek het bed dus te zijn verdwenen naar de gang. Zonder daar verder een woord aan vuil te maken, stapte ik op de gang in mijn bed teneinde een aanvang te maken met de nachtrust.
Dat heeft niet lang geduurd, want kort daarna verscheen onze sergeant op de gang, die bezig was met zijn nachtrondje. De schrandere sergeant stelde vast dat daar een bed stond opgesteld, niet overeenkomstig de richtlijnen van “handboek soldaat”.
Ik werd gesommeerd mijn bed onmiddellijk naar de manschappenzaal te verplaatsen en me de volgende dag te melden. Omdat ik aan dat bevel niet direct gehoor gaf, kon ik wederom – op rekening van defensie – een weekend in de kazerne doorbrengen.
Na dat weekend keerde het tij definitief in mijn voordeel.
De arts, die normaal de gang van zaken bij de MD beheerste, had vakantie en een plaatsvervangend arts boog zich nu over mijn problemen. Inmiddels hadden de klachten zich uitgebreid van mijn knieën naar mijn ellebogen. Inmiddels kon ik zowel uit mijn knieën als uit mijn ellebogen, bij het buigen en strekken, een alarmerend krakend geluid laten klinken.
Wat deze man en zijn op vakantie zijnde collega niet wisten was, dat ik tijdens sportieve evenementen op het terrein van de kazerne altijd van de partij was en vooral met hardlopen een aantal kazernerecords op mijn naam had weten te vestigen. In zulke grote organisaties werkt vaak alles langs elkaar heen.
De plaatsvervangend arts was dusdanig onder de indruk van mijn krakende ledematen, dat hij mij direct voor een uitgebreid onderzoek doorverwees naar het militair hospitaal in Utrecht. Toen ik daar een paar dagen later verscheen, konden ze niet anders vaststellen dan dat onze welwillende soldaat leed aan een ernstige vorm van slijtage, niet te verwarren met algehele slijtage.
Met opnieuw een verwijsbrief op zak werd ik naar Den Haag gestuurd voor herkeuring. Na een uurtje stond ik ook daar weer buiten met het “treurige” resultaat in mijn hand:
afgekeurd voor alle diensten op grond van O5, oftewel onderlichaam 5. Dat betekende niet dat er iets mis was met het eerste deel van mijn onderlichaam – van boven naar beneden beschouwd – maar dat de knieën niet naar militair behoren wilden functioneren.
Natuurlijk was ik helemaal van slag van dit resultaat en wist ik niet hoe snel ik naar Utrecht moest reizen om daar het trieste nieuws over te brengen aan mijn vader en door hem getroost te worden.
Ofschoon mijn ouders toen nog steeds veel met de Bijbel ophadden, werd ik niet echt ontvangen als “de verloren zoon”, terwijl ik niet eens ooit mijn erfdeel had opgeëist, laat staan verkwist.
Defensie heeft op ons gezin slechts een zeer beperkt beroep kunnen doen. Dat is jammer voor Defensie want er zat veel militair potentieel in de drie broers.
Mijn oudste broer was vanwege zijn studie ook al niet langer dan 6 weken “onder de wapenen” geweest en mijn jongste broer al helemaal niet: hij was vrijgesteld vanwege “broederdienst”, dus vrijgesteld omdat twee oudere broers al dienstplichtig waren geweest. Bij elkaar opgeteld hebben de drie broers 12 weken het land tegen een mogelijke onverwacht binnenvallende vijand verdedigd. Wie brengt er tegenwoordig nog zo’n offer voor het vaderland?

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/