Aflevering 2: Lichamelijke oefening

LICHAMELIJKE OEFENING
Geschreven door Bert Plomp

We hadden een leraar Frans met een Duitse naam en een lerares Duits met een Franse naam. De eerste heette Kalbfleisch, de tweede heette Plaisir. Zowel van de eerste als van de tweede heb ik weinig opgestoken. Van de eerste niet omdat taal in zijn algemeenheid en Frans in het bijzonder mijn belangstelling niet had, van de tweede niet omdat ik van haar simpelweg geen les heb gehad: we hadden een andere leraar Duits. Toch denk ik dat ik veel plezier aan haar had kunnen beleven en niet alleen betreffende de Duitse taal: juffrouw Plaisir was namelijk een jonge aantrekkelijke vrouw, die je altijd van verre op de wandelgangen hoorde aankomen op haar pumps en als ze passeerde keek eenieder, jong en oud, die iets met vrouwelijk schoon ophad, haar aandachtig na. Omdat je als jongeling voor zo’n fraaie verschijning nu eenmaal bereid bent je meer op te offeren, had ik misschien meer tijd in het vak Duits gestoken.
Voor het vak Duits hadden wij echter de heer Wallis. “Wallis weet allis” zei men altijd over hem. Omdat hij bijzonder gesteld was op mijn oudere broer in de eindexamenklas, kon hij veel van mij verdragen. Echter de liefde kwam uitsluitend van zijn kant. “Schneiders Wortschatz” was het leerboek dat roet in het eten gooide. Een boek vol met Duitse spreuken en begrippen die veel op het Nederlands lijken maar totaal iets anders betekenden. Kortom niets voor mij.
De relatie werd nog stroever toen onze allesweter een keer de vraag aan de klas voorlegde – om zijn eindeloze kennis te demonstreren verliet hij zo nu en dan het Duitse pad: “Wie kent alle stations in de stad Utrecht?”. Toen alle toenmalige stations, zijnde Utrecht Centraal, het Buurtstation en het Maliebaanstation waren opgesomd, claimde ik er nog een te kennen en wel in de directe omgeving van onze school. Wallis staarde mij vol ongeloof aan en voelde zich behoorlijk in de maling genomen toen ik meldde: “Het Shellstation aan de Burgemeester Reigerstraat, meneer Wallis.”.

Ergens bovenin het gebouw schuilde “een oude kraai” die Aardrijkskunde doceerde en eigenlijk allang met pensioen had moeten zijn. Deze strijder van het eerste uur heette De Looff. Deze man zijn onderwijstechniek stamde echt uit het stenen tijdperk. Hij was er bijvoorbeeld heilig van overtuigd dat, indien je zaken maar herhaalde en herhaalde, ze uiteindelijk wel bleven hangen in het brein van de leerlingen. Indien een bepaald land of een werelddeel werd besproken, dan moest je oeverloos lang kaartjes van die gebieden inkleuren met kleurpotloden, om aan te geven wat daar zoal groeide en bloeide. Als hij het over Alaska had, dan sprak hij steevast de naam van dat land uit als Aljaska – hij zal er weleens geweest zijn.
Mijn serieuzere oudere broer Theo, is daags voor zijn eindexamen van school gestuurd omdat hij, terwijl De Looff velletjes papier aan het uitdelen was voor een laatste repetitie, direct achter de oude man aan schuifelde en die velletjes weer inzamelde. In een aparte ruimte in het schoolgebouw stond een grote verzameling opgezette, veelal exotische, dieren. Omdat De Looff zo verknocht was aan zijn school, verdenk ik hem er ernstig van dat hij maar al te graag na zijn dood opgezet had willen worden om uiteindelijk aan deze collectie te kunnen worden toegevoegd.

Onderricht in Lichamelijke oefening ontvingen wij van de heer Bosma. Deze sportieve man gaf tevens leiding aan Taveno, de basketbalclub van onze school. Naast een bekende speler als Gerrit van Buuren, maakte mijn broer Theo deel uit van het eerste team dat toentertijd furore maakte. De heer Bosma was niet alleen van de sportieve kwaliteiten van mijn broer gecharmeerd maar ook van die van mij. Ik zat namelijk al een aantal jaren op een Utrechtse gymnastiekvereniging: Fraternitas geheten. Deze vereniging beschikte over een gymnastieklokaal, behorende bij een school op de Adriaen van Ostadelaan, ongeveer gelegen tegenover de Sint-Aloysiuskerk. Ik trainde daar zo hard dat de spetters er regelmatig vanaf vlogen. Zodoende beschikte ik over een getraind figuur en had ik bij de lichamelijke oefening een enorme voorsprong op mijn klasgenoten en stond ik in hoog aanzien bij Bosma, die mij regelmatig verzocht een oefening voor te doen voor de rest van de klas, een oefening met “de bok”, “de kast” of “in de ringen”. Aan het einde van zo’n les hielp ik Bosma altijd even met het terugplaatsen van de toestellen in een door een groot gordijn van de zaal afgescheiden ruimte en praatte ik altijd nog even met hem na.

Al vanaf de eerste schooldag was mij een bepaald meisje opgevallen, ze heette Conny Flanera. Anders dan de andere meisjes, die nog echt een meisjesfiguur hadden, had Conny reeds alle contouren van een jonge volwassen vrouw.
Conny had halflang dik donkerbruin haar, ze had mooie sprekende wenkbrauwen en donkere vurige ogen, die je vaak een beetje boos aankeken zoals een poema dat wel doet. Daardoor had ze iets gevaarlijks over zich. Ze droeg meestal een nauwsluitend donkergrijs wollen jurkje met een zoom ruim boven de knie. Om haar ranke taille droeg ze een bij dat jurkje passende brede felrode ceintuur, die ervoor zorgde dat haar stevige borsten en haar mooie ronde heupen extra tot hun recht kwamen. Ze liep op schoenen met halfhoge hakken, die haar sportieve kuiten extra accentueerden. Waar zij mijn hoofd helemaal mee op hol bracht was dat je kon zien dat zij een jarretelgordeltje droeg, die haar donkere nylonkousen strak omhooghielden. De kleine bobbeltjes van de knopjes van haar jarretelletje tekenden zich subtiel af op de buitenkant van haar beide dijen. Dat me dat zo opwond had waarschijnlijk te maken met mijn oververhitte gedachte dat indien zij uit haar slipje zou stappen, zij direct gereed zou zijn om gemeenschap te hebben. Zonder dat er qua uiterlijk iets aan haar veranderd was. Zelfs niet als zij in een wellustige staat verkeerde.
Voor een jongeman als ik lag dat heel anders. Die moest voor zo’n handeling op zijn minst eerst zijn broek laten zakken en zoiets blijft natuurlijk niet onopgemerkt. Al helemaal niet met een rechtopstaand geslacht.
Zoals ik al meldde, wierp Conny voortdurend boze blikken om zich heen, maar tussen die boze blikken door had ze mij al meer dan eens een schalks lachje gegund.
Ik was natuurlijk niet de enige die de bekoorlijkheden van Conny kon waarderen. Ook onze geschiedenisleraar de heer De Lange, we kregen van hem zowel Algemene als Vaderlandse Geschiedenis, voelde zich als een magneet tot haar aangetrokken, al wist hij dat goed te camoufleren.
De Lange had handen als kolenschoppen zo groot, waarmee hij je een slag om je oren kon geven waarbij de Slag bij Nieuwpoort een onbeduidende aai vergeleken was. Eenmaal ben ik tegen zo’n klap van hem aangelopen, de rest van de dag liep ik met een kop rond die van oor tot oor gloeide. Het had alles te maken met een brutale blik waarop ik hem kort voor de klap had getrakteerd. Conny, kon net als ik, iemand heel brutaal aankijken. Ook zij had het om die reden regelmatig aan de stok met de Lange. Maar als hij haar dan van achteren besloop en zijn grote handen tevoorschijn trok, zag ik in zijn ogen een diep gekoesterd wanhopig verlangen om Conny daarmee bij haar stevige borsten te grijpen in plaats van om haar oren te slaan, maar hij wist zich altijd tijdig te vermannen.

Ene meneer Brouwer onderwees ons in de plant- en dierkunde. Hij was altijd bijzonder in zijn nopjes als we weer eens een opgezet dier uit de omvangrijke schoolverzameling naar zijn leslokaal op de eerste etage hadden gesjouwd. Brouwer kon over zo’n dier dan eindeloos en toch boeiend uitweiden. Jammer genoeg hebben we hem nooit kunnen verrassen met een “opgezette De Looff”.
Om hem in de maling te nemen, hebben we wel eens een bok en een paard uit het gymnastieklokaal naar boven gesleept. Hij zag er wel de humor van in. Bij een andere gelegenheid was hij minder goed te spreken, toen we werkelijk op iedere schoolbank in zijn lokaal, voorafgaande aan de les, een opgezet dier hadden geplaatst en we zelf buiten voor de ramen op de vensterbanken hadden plaats genomen.

Op school werd een klassenboek bijgehouden. In dit boek werd bijgehouden welke huiswerkopdrachten waren uitgedeeld, voor wanneer een schriftelijke overhoring of een repetitie was afgesproken, wie er absent was en wat dies meer zij. Dat boek werd van les tot les meegenomen door de klassenvertegenwoordiger en plechtig aan het begin van de les aangeboden aan de leraar van dienst. Hoewel in principe iedere leerling in aanmerking kwam voor deze verantwoordelijke functie, was het in de praktijk vrijwel altijd het braafste jongetje c.q. het braafste meisje van de klas. Het verbaasde niemand dat Conny en ik nooit voor die functie gevraagd noch voorgedragen zijn. Conny niet omdat zij altijd of boos of brutaal keek en ik niet omdat ik niet alleen brutaal was maar bovendien omdat ik heel vaak absent was. In het laatste opzicht noteerde ik altijd de hoogste score van de hele school. Die absentie had zelden te maken met ziekte of iets dergelijks. Vaak verscheen ik weliswaar op tijd op school, maar moest ik me direct melden bij de directeur van de school: de heer Thijssen of bij diens vervanger de onderdirecteur: de heer Pieké. Voornamelijk in de derde klas was dat het geval toen ik als een van de eersten op school verscheen met lange haren. Niet overdreven lange haren, maar conform de haarlengte en haarstijl van Brian Jones van the Rolling Stones in dat jaar. Zodra ik mij gemeld had bij een van dit illustere tweetal, werd mij medegedeeld dat ik niet tot de lessen zou worden toegelaten zolang mijn haar niet fatsoenlijk was geknipt en dat ik rechtsomkeert kon maken. Over dat rechtsomkeert zat ik helemaal niet in, want daarna verdween ik spoorslags op mijn oude witte “opoefiets” richting binnenstad.
Nu was het wel zo dat de leiding van de school mij niet langdurig de toegang kon weigeren omdat mijn haar te lang was naar hun smaak. Dus na een aantal vergeefse pogingen gaf de leiding de strijd op en vanaf dat moment zag je steeds meer langharigen de school “onveilig maken”.

Daar ik regelmatig spijbelde of de les werd uitgestuurd, bleef mijn naam met stip in het klassenboek verschijnen.
Als ik geen zin had om naar school te gaan, liet ik mijn broer Theo, die toen al van school was en naar de universiteit ging, een briefje opstellen en ondertekenen dat ik ziek was of een begrafenis moest bijwonen. Gelet op de situatie dat mijn moeder uit een gezin van zestien kinderen stamde, kwam de begrafenisfrequentie vrij geloofwaardig over.
Theo was erg goed in het namaken van de handtekening van mijn vader. Ik moet hem nog eens vragen waarom hij daarin zo bedreven was.
Als ik de school niet bezocht of uit de les was gestuurd, ging ik vaak naar een van de vele beatkelders in die dagen, gelegen aan de werven van de Oude Gracht en zat daar uren muziek te beluisteren onder het genot van een bekertje koffie. Ook ging ik vaak naar een café aan het Hanengeschrei op de Vismarkt om daar soms hele dagen schaak te spelen met lotgenoten. Een van die lotgenoten was Bertus van der Lem, die toen ook in de derde klas zat bij mij op school. Als ik weer eens uit de les gestuurd was, liep ik langs het lokaal waarin hij op dat moment les kreeg en liet ik voor het raam slechts even mijn kop zien. Negen van de tien keer stond hij dan hooguit vijf minuten later naast mij in het fietsenhok om de fiets te pakken richting het Hanengeschrei, alwaar wij de rest van de dag schaakten.
Bertus was net als ik eigenlijk alleen maar geïnteresseerd in exacte vakken, maar vooral in vrouwelijk schoon. Jaren later vond ik Bertus eens liggend op zijn rug terug op het strand van Zandvoort en geflankeerd door een prachtige zwarte vrouw. Bertus had het toen verder geschopt dan ik, want hij studeerde toen kernfysica en hij was bijna afgestudeerd: hij had kennelijk toch iets meer aandacht besteed aan de andere vakken, dan ik.

WORDT VERVOLGD

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/