De kerstkalkoen

DE KERSTKALKOEN
Geschreven door Carla Maaswinkel

Jaren geleden kwam voor het vieren van één van de Kerstdagen de volledige familie bij elkaar. Vaste prik en een maand van tevoren werd dan besproken wie bepaalde gerechten voor het kerstdiner ging bereiden.
Toen alle meiden een partner hadden, waren de ouders zes zonen rijker, een flinke familie dus.
Mijn man en ik beloofden dit jaar voor het meesterstuk te zorgen. DE KALKOEN. Ook de frietjes voor de piepsnavels namen we voor onze rekening. De frieten van oom Klaas. Betere zijn er niet.

Aangezien mijn man vaart en pas op kerstavond thuiskomt ben ik de pineut. Een kalkoen! Nog nooit gebraden en eigenlijk nog nooit in mijn handen gehad. “Een grote kip,” giechelt een van de zussen.
“Nou wel iets groter hoor,” zegt zwager en ze kijken elkaar op een vreemde manier in de ogen. De blik naar mij is meesmuilend, zo van, ben benieuwd wat zij ervan braadt, is vast niet te (vr)eten.

Op mijn werk worden elk jaar de relatiegeschenken keurig uitgestald en van plakkertjes voorzien met daarop de namen van de personeelsleden. Ik word de bezitster van een pennenset, de zoveelste. De telefoniste wint een kalkoen. Ze is alleen en weet niet wat ze met een hele kalkoen moet doen. Ik stel voor te ruilen en we gaan akkoord. Ha ha, de kalkoen is er, en voor noppes!

Daags voor Kerst kunnen de geschenken worden opgehaald. Mijn kalkoen moet uit de diepvries komen. In een kartonnen doos wordt het beest aan mij overhandigd. Ik zie een ongelooflijk gevaarte, roze, knoerthard en hartstikke zwaar. Ik schrik me rot. Dat is genoeg voor een weeshuis. Kom op zeg, 12 lieden en nog wat grut, dat moet lukken. Bij thuiskomst zet ik de doos in de schuur. Daar kan de kalkoen mooi ontdooien.
In grootmoeders kookboek vind ik een recept voor een gevulde kalkoen. Ik maak een boodschappenlijstje. Ze moet worden opgevuld met gehakt, half om half. Dat is om uitdrogen te voorkomen. Het gehakt wordt gekruid met zout, peper, paprika- en gemberpoeder en ook wat nootmuskaat. Ik koop soepgroente en wat extra verse peterselie. Ik denk voortdurend aan een sappig stuk kalkoen met compote van veenbessen. Knapperige spruitjes, Franse boontjes en de frieten van mijn man. Mijn fantasie kent geen grenzen. Het roze vel is goudbruin geworden. De geuren van roomboter en gebraden gevogelte dobberen door mijn huis en strelen mijn smaakpapillen. Ik loop te watertanden. Stel me de ah’s en oh’s van mijn familie voor, zelfs die van die ene zus en haar rondborstige flirterige echtgenoot.

In de supermarkt zie ik op de groenteafdeling in het koelvak een grote zak huisgemaakte frieten liggen. Wel een rare plaats voor frieten maar vooruit, laat ik die ook meenemen. Dan hoeft mijn vermoeide eega morgen zelf niet de beloofde verse frieten te snijden. Alles is voorbereid. De boodschappen zijn in huis en ik kan aan de slag.
Volgens het recept moet je eerst het vulsel maken. Uien snijden, gehakt rul braden zonder boter toe te voegen en kruiden erbij. Er moet ook brood in de buik, lees ik. Knoflook pellen en pletten. Niet snijden.

Het wordt tijd om het beest uit de schuur te halen. Daar ligt zij. Op de werkbank van mijn man. Of is het een hij? Dat vraag ik me af. Het ruikt naar ontdooide kalkoen in de schuur. Eigenlijk stinkt het er enorm. Ik til het slappe beest op en het glibbert uit mijn handen. Met een plof valt het op de grond. Geen gezicht, dat roze geval daar. Lijkt net een blote baby. Ik grijp ´het´ met twee handen vast aan de lange poten en zeul de kolos naar de keuken. Het hele aanrecht wordt in beslag genomen. Ik besluit het onhandelbare gevaarte eerst in bad te doen en laat de wasbak vol lopen met lauw water. Er komen bubbels uit het lijf als het voor een gedeelte in het water glijdt. Ik vind het doodeng. Ik schrob het gekreukelde vel en kolossale poten met de afwasborstel en zie nog een paar grote stekels op haar rug zitten. Ik loop naar boven om mijn pincet te halen en pluk er tien weg. Getver!
Dan ga ik met mijn rechterhand langzaam de buikholte in. Zo doet de veearts en de gynaecoloog dit ook, schiet het door me heen. Ook daar maar even met de borstel goed ragebollen. Je weet maar nooit!
De telefoon gaat en het is mijn echtgenoot.
“Wat ben je aan het doen.”
“Ik ben de kalkoen aan het klaarmaken.”
“Kun je niet wachten tot ik er ben.”
“Viespeuk.”
“Dat bedoel ik niet, gek wijf. Ik denk dat ik je beter kan helpen. Is ie groot?”
“Een joekel en ze stinkt. Maar ik red het wel. Wacht maar af. Enne, je hoeft morgen ook geen patatten meer te snijden want ik heb een zak huisgemaakte van Appie meegenomen.”

Ik moet haar nu met citroensap besprenkelen om bacteriën te doden. Dat doen ze ook met ajam, een zwager met een Indonesische achtergrond heeft me dat ooit verteld.
Mijn kalkoen glibbert van de ene kant van het aanrecht naar de andere en valt weer op de grond. Het lijkt op een wanhopige poging mij te ontvluchten. Ik leg een badlaken neer en vlij haar daarop. Het vulsel gaat nu langzaam in haar buikholte. Het is veel te weinig. Ik prop er wat bruine broodjes bij, wat klonten echte boter. Kan geen kwaad. Veel peterselie, nog meer soepgroente, vier geplette tenen knoflook i.p.v. twee. Mijn familie houdt van veel knoflook. De inhoud van een blikje maïskorrels als laatste. Er zijn immers ook maïskippen, dus waarom geen maïskalkoen. Over haar zurige buitenkant wrijf ik een mengsel van zout, peper, gember- en paprikapoeder. Ik bind haar poten stevig bij elkaar met een touwtje, allemaal volgens recept. Zo, dat zit muurvast. De vieze lucht heeft nu plaats gemaakt voor de geur van knoflook en pieterselie.

Ik haal de braadslee uit de kelderkast. Niet bij stilgestaan. Ze past er niet in. Ze is in haar flanken te veel uitgedijd. Er moet wat uit die buik. Touwtjes weer los. Bruine broodjes eruit.
Het helpt geen zier, ze past niet in de slee maar tot mijn schrik ook niet in de oven. Ze valt een paar keer uit mijn handen. De wit betegelde keukenvloer ziet er paprikaroodachtig uit. Ze kan ook niet op de bakplaat.
Ik besluit een flinke kerstborrel te nemen en hierover eens goed na te denken. Wat nu?
Ze moet wel vandaag gebraden worden. Ik vraag me af hoe mijn schoonzus dit vorig jaar voor elkaar heeft gekregen. Zij heeft geen oven maar wel een magnetron. De gluiperds, ik begrijp nu die blik naar elkaar. De catering bellen, ja dat kan ik ook. Ik zal ze een poepie laten ruiken!
Ik bel een vriend van mijn man. Hij heeft een kleine bistro en hij weet vast wel een kant-en-klare oplossing.
“Breng maar hier,” zegt hij. “Ik heb nog wel een plekje voor jouw kalkoentje. Kom je haar morgenochtend maar weer halen.”

Dat doe ik en daar ligt ze nu, mooi en aantrekkelijk te zijn en straks verrukkelijk. Ze is geslonken tot een magnetron formaat. Kan bij moeders weer opgetut en opgewarmd worden.
Als mijn man later die dag thuiskomt en ik hem de goudbruine, heerlijke geurende kalkoen laat zien die ik uiteraard zelf heb gebraden en intussen heb voorzien van papieren witte sokjes met franje, kijkt hij mij ongelovig aan.
“Die heb jij niet zelf gebraden. Dat bestaat niet. Die past van ze lang zal je leven niet in onze oven.”
Ons kent ons.
Later op de avond hoor ik een gebrul uit de keuken.
“Mijn kalkoen!” Ik ren naar de plaats des onheils. Daar staat mijn man te schateren, met de zak frieten in zijn hand.
“Suffie, die hadden lang in de olie liggen sudderen. Lees jij nooit etiketten? Dit zijn knolraaprepen.

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/