Aflevering 10: Sprokkel, Maggie en Lizzy

 

SPROKKEL, MAGGIE EN LIZZY
Geschreven door Bert Plomp

Bij mijn ouders thuis hebben we eigenlijk altijd honden gehad. De eerste hond heette Teddy en was, althans dat beweerde mijn moeder, een “chou-chou” hond. Teddy was een flinke hond en overwegend bruin, met hier en daar wat zwart, van kleur. Teddy is de geschiedenis ingegaan als de hond die het in de vijftiger jaren presteerde op camping Het Grote Bos onze hele bungalowtent, inboedel incluis, een meter of 10 te verplaatsen. Het was weer eens te wijten aan de nalatigheid van mijn oudste broer Theo, die debet was aan die ongewenste verhuizing.
Theo had Teddy namelijk aan een van de tentpalen vastgemaakt met de bedoeling zijn handen vrij te hebben om iets anders te doen dan op de hond te passen.
Toen er plotseling een konijn passeerde voor de neus van onze viervoeter, was er geen houden meer aan en stond, beter gezegd lag, de grote tent met toebehoren zeker 10 meter verder op in het bos.
Na het verscheiden van Teddy kwam er wederom een Teddy de familie opvrolijken. Ditmaal was het een zwart keeshondje. Het was een lief beestje.
Tot mijn grote schrik was Teddy op een dag verdwenen. Ik heb stad en land afgezocht om hem terug te vinden, wat niet lukte. Een paar maanden na zijn verdwijning zag ik hem plotseling rondlopen in de buurt van de 1ste Algemene Begraafplaats aan de Gansstraat: “het luie end”. Dit deel van de Gansstraat in Utrecht werd “het luie end” genoemd omdat tegenover deze begraafplaats zich de gevangenis bevond voor tbs-ers en personen die naar zo’n status gesolliciteerd hadden.
Het arme beestje was helemaal verwilderd. Ik heb mijn longen uit mijn lijf gelopen over de begraafplaats om hem te achterhalen. Jammer genoeg kon ik hem net niet te pakken krijgen en was hem nu voorgoed kwijt. Nog steeds heb ik af en toe nare dromen dat één van mijn hondjes verdwaald is en als ik het hondje bijna weer te pakken heb, het mij toch ontglipt.
Na deze twee Teddy’s volgden twee Marsja’s, beide schapendoezen.

Wat ik me nog steeds afvraag is, waarom mijn ouders mijn broer Theodorus, hetgeen godsgeschenk betekent, liefkozend “Tedje” noemden en de hondjes ook nog eens Teddy. Hadden ze nu zo weinig fantasie of was het omdat ze zowel Theo als de hondjes daadwerkelijk als een geschenk van God beschouwden. Binnen de christelijke gemeenschap beschouwt men over het algemeen ieder kind als een godsgeschenk. Om je kind dan ook nog eens zo te noemen: “Godsgeschenk”, dat vond ik altijd nogal overdreven. Zeker toen onze Ted eens jaren later vergeten was het grote olievat in de kelder goed af te sluiten en de “godverdegodvers”, uitgestort over het arme hoofdje van dit cadeautje van God, niet van de lucht waren. Kennelijk waren mijn ouders toen even in een wat minder vrome bui. Waar de andere kinderen maar één naam kregen, kreeg Tedje mijn naam er als bonus bij: Theodorus Albertus. Tja, onderscheid moet er zijn, zullen mijn ouders wel gedacht hebben.

Marsja I was een flinke blonde schapendoes. Hij was een reu en befaamd om zijn scheten, terwijl hij niet eens aan de medicijnen was zoals die dame op leeftijd, op een verjaardag van mijn zuster, die in een alsmaar benauwder wordende kleine goed geïsoleerde huiskamer, constant luide winden liet en mij zonder enige gêne aankeek en daarvoor als excuus gaf aan de medicijnen te zijn.
Dit ongemak moet in het geval van Marsja I toegeschreven worden aan het eten dat hij dagelijks voorgeschoteld kreeg. Zijn maaltijd bestond regelmatig uit gekookte pens en uierboord, hetgeen eigenlijk het beste voedsel is voor een hond. Hij zal het wel te gulzig naar binnen hebben gewerkt en dat leidt gasvorming in de hand.
Anders dan dit gezonde eten, moet ik tot mijn diepe schaamte bekennen dat ik een keer, samen met mijn jongere broer Charles, Marsja I “zijn Brinta” heb aangelengd met petroleum. Dit gebeurde aan de achterzijde van ons toenmalige tenthuisje in Het Grote Bos, buiten het zicht van iedereen. Gelukkig heeft hij er niet veel last van ondervonden. Hij heeft deze mix waarschijnlijk direct uitgekotst. Wat kunnen kinderen toch loeders zijn.

Marsja II was een bruine schapendoes. Van hem heb ik niet veel meegekregen omdat ik in zijn tijd heel weinig thuis was. Het enige wat me nog duidelijk voor de geest staat is dat hij overleed op de dag voor de dag dat mijn dochter Florence geboren werd.
De volgende huisdieren die we hadden, waren een konijn, een marmot en een hamster.
Het konijn kregen we van een familielid onder de uitdrukkelijke garantie dat het een dwergkonijntje betrof. Uiteindelijk groeide dit beestje uit tot een zogeheten Vlaamse reus.
Met vakanties was het altijd een hele organisatie om dit hele dierencircus van verzorging te voorzien. Het was altijd ontroerend te ervaren hoe al die beestjes van plezier begonnen te piepen wanneer we de groente voor hun maaltijd in een soort centrifuge droog aan het draaien waren en ze dat geluid herkenden en wisten dat het diner aanstaande was.
Toen we er ook nog een kat bij kregen en deze het rustige leventje van de andere beestjes begon te verstoren – ons katje zat bij wijze van spelen het konijn steeds tikjes uit te delen – besloten we het konijn naar de kinderboerderij in Oog in Al te brengen. Voor de andere twee beestjes vonden we een goed onderkomen bij een vriendinnetjes van mijn dochter.
Ons katje dat een enorme variëteit aan namen had gekregen, gerelateerd aan haar gedragingen, noemden we ten slotte Sprokkel. Die naam gaven we haar omdat ze zich op weekenden in Het Grote Bos veelal tussen het sprokkelhout ophield.
Sprokkel was een echte cyperse kat, een kat met veel streepjes dus.
Toen we 4-hoog woonden in Oog in Al, gedroeg zij zich als een echte gevelartieste. Ze sprong van balkon tot balkon en bezocht alle buren over de hele lengte van het flatgebouw. Regelmatig sliep zij bij onze buurman Cees ‘s nachts naast hem op zijn bed.
Ook sprong ze wel eens mis en viel ze vier etages omlaag en landde in de achtertuin van de buren op de begane grond. Als we dan in paniek naar beneden keken, zagen we haar nog net wegspringen achter een vogel aan.
In het weekend namen we haar altijd mee naar ons boshuis. Daar was ze helemaal in haar element, ze was dag en nacht op pad en op jacht.
Als ze het ’s nachts buiten zat was, dan glipte ze via het dakraam op zolder weer naar binnen en plofte dan op ons bed aldaar. Elke lente was ze de schrik van de konijnen-gemeenschap. Ze ving de jonge konijntjes en at ze vervolgens op.
Op een nacht werd ik wakker omdat ik iets nats aan mijn oor voelde. Toen ik even met de hand voelde wat dat zou kunnen zijn en het licht aan klikte, bleek dat ze een konijn naar binnen had gesjouwd en naast mijn hoofd op het kussen had gelegd als teken van dankbaarheid.
Als we op maandagmorgen in alle vroegte weer naar Utrecht vertrokken voor ons werk, dan was het altijd een heel gedoe om Sprokkel weer te pakken te krijgen en vervolgens in de auto. We probeerden haar dan naar binnen te lokken door met een lepel luid op haar etensbakje te tikken, hetgeen anders altijd effect had. Op maandagmorgen echter, wanneer je net haast had om weg te komen om files te vermijden, bleef ze immer ergens vanuit de struiken rustig al je verrichtingen om haar te paaien gadeslaan, maar tevoorschijn komen deed ze niet. Vaak moesten we dan zonder haar vertrekken en kon ik aan het einde van de werkdag weer terug naar Driebergen rijden om haar op te halen.
Sprokkel was altijd heel energiek, ook nog toen we ontdekten dat er iets mis was met haar kaak.
Het was ons opgevallen dat ze erg kwijlde en dat haar tandvlees aan een kant flink was opgezet. Zonder dat we daar in de verste mee hadden gerekend, vertelde de geconsulteerde dierenarts mijn echtgenote dat Sprokkel een kankergezwel in haar kaak had. Ze stelde voor om haar maar gelijk in te laten slapen. Toen ik op kantoor de uitslag van het onderzoek vernam, kon ik het gewoonweg niet geloven en was ik blij dat mijn partner niet direct het advies van de dierenarts had opgevolgd.
Het werd er echter niet beter op. Een week later gingen we naar een andere dierenarts, die gespecialiseerd was op het terrein van katten, en die stelde precies hetzelfde vast. Hij vertelde dat het gezwel steeds groter zou worden en uiteindelijk de kaak van Sprokkel zou doen breken met alle vreselijke pijn van dien. We begrepen dat er niets anders op zat dan Sprokkel te laten inslapen.
We hebben haar begraven op haar favoriete plekje tussen het sprokkelhout, vlak naast ons boshuisje. Helaas kan ze ons nu niet meer op de maandagmorgen een beetje plagen door niet tevoorschijn te komen als we met haar bakje rammelen. Ze zou ons misschien nog wel in de omgeving van het huisje proberen te observeren, maar wij zijn inmiddels in Ierland zeeën ver van haar laatste rustplaats verwijderd.

Na het overlijden van onze hond Swilly, hebben we weer een jonge border collie in huis genomen, afkomstig van een bevriende boer in de buurt.
Deze buurman wist dat mijn hardloopmaatje was overleden en vroeg mij of ik Maxi van hem wilde overnemen. Hoewel het tamelijk kort na het overlijden van Swilly was, heb ik zijn bod direct geaccepteerd. Ik zag en zie het niet als een teken dat je makkelijk over de dood van een dierbare heenstapt, maar meer als een teken dat je niet zonder kunt en weer een viervoeter in huis wilt hebben die veel overeenkomt met de gestorvene waar je zo gek op was: border collies hebben een heel speciaal karakter en ofschoon ze onderling verschillen, zie je er ook heel veel van je oude kameraadje in terug.
We kenden Maxi al enige tijd van de weg, waarop zij zich met de andere hondjes altijd ophield om de boerderij van haar baas te verdedigen. Ze viel op omdat ze zowel een bruin als een blauw oog had en er altijd brandschoon uitzag in tegenstelling tot haar kameraden.
De buurman liet weten dat Maxi niet geschikt was voor het boerenbedrijf, ze was te netjes, ze wilde nooit vuil worden.
Met de jeep haalde ik haar op en ging direct met haar naar het strand, waar ze nog nooit eerder was geweest. Haar schichtigheid van het eerste moment was snel verdwenen en toen we naar ons huis liepen, volgde ze mij direct. Eenmaal thuis kreeg ze lekker te eten en een mooie warme mand. De volgende dag wekte ze reeds de indruk dat ze altijd al bij ons gewoond had. Maxi haar naam veranderden we in Maggie.
Maggie was helemaal verliefd op mij. Ze kon me vaak eindeloos en helemaal in vervoering aanstaren en volgde scherp al mijn bewegingen.
Na een paar jaar vonden we het leuk voor Maggie om er nog een collie bij te nemen, zodat ze met elkaar konden spelen en wat gezelschap aan elkaar konden hebben als we een avondje uitwaren.
Uit een dierenasiel in de buurt van Cork haalden we, tezamen met Maggie, onze tweede collie op en we gaven haar de naam Lizzy.
Lizzy heeft meer weg van een reu dan van een teefje en vertoont echt machogedrag. Ze springt met gemak over de hoogste hekken, ze is de hele dag met een bal in de weer en gaat niets uit de weg.
Haar favoriete sport is “planespotting”. Waar wij wonen, begint c.q. eindigt de overtocht over de Atlantische oceaan op de route Europa-USA, vice versa. Zodra Lizzy een vliegtuig ontwaart, het is meestal niet meer dan een condens streep, vliegt ze luid blaffend van de ene duintop naar de andere, alsof ze nog wat laatste aanwijzingen wil doorgeven aan de piloot.
Terwijl Lizzy vliegtuigen spotte, werd ze op haar beurt constant gespot door Maggie. Met haar blauwe oog kon Maggie heel afkeurend kijken naar Lizzy, bij al haar doen en laten.
Helaas is Maggie in maart 2016 plotseling overleden. Zij leed al een tijdje aan de ziekte van Addison, waarvoor ze tabletjes slikte die een goede uitwerking op haar hadden.
Jammer genoeg bleef het daar niet bij. Bij een laatste controle, nadat we hadden gemerkt dat ze snel moe werd, bleek uit bloedtesten dat ze ook nog eens leed aan leukemie.
De laatste dagen van haar leven kon ze bijna niet meer ademhalen, maar desondanks bleef ze me toch strak aankijken tot het moment dat het teveel werd en haar hart brak en zo ook het onze.
Een zware lijdensweg is haar gelukkig bespaard gebleven en ze ging rustig heen in haar eigen vertrouwde mand naast de warme haard.
Ook toen het over was keek ze mij, terwijl ik naast haar lag, nog steeds liefdevol aan met haar bijzondere ogen. De rest van de dag heeft ze zo in haar mand doorgebracht met een dekentje over haar heen en ons in haar directe nabijheid en het leek net of ze lekker lag te slapen met uitgestrekte pootjes.
De dag erna heb ik haar begraven naast Swilly, alwaar de eerste bloeiende narcissen haar welkom heetten.

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/