Een heks op een camping

EEN HEKS OP EEN CAMPING
Geschreven door Carla Maaswinkel

“Heb jij een trekhaak?”
“Pardon.”
Ik verkeer nog in de genotvolle fase tussen slapen en wakker worden.
“Een trekhaak ……. die hoort toch bij een auto.”
“Ja schat, zo’n geval dat achter de auto hangt.”
“Ik hoop dat die vast mag zitten, Jook? Maar nee ik heb geen trekhaak.”
“Nou maak dan maar dat je er eentje krijgt, want we gaan op stap met een vouwwagen.”
“Joke, ik bel je zo terug, moet effies wakker worden.”
Vouwwagen. Dat is zo’n uitklapbaar onderkomen? Voorganger van de caravan. Een oud gammel ding dus en madame wil dat aan mijn auto hangen. Ze kan me wat ……. ik rijd niet met zo’n geval achter mijn auto, voor geen meter. Bovendien, een trekhaak laten monteren, ‘kassa!’
Toch wel heel nieuwsgierig bel ik haar met een beker koffie in de hand, terug.
In een notendop vertelt ze, dat ze van een vriendin een oude vouwwagen heeft gekregen. Die wilde hem naar de schroot brengen maar Joke bedacht dat zij met haar zus Carla daar nog wel wat leuke dingen mee kon beleven. Ergo, het geval kan ze over een paar maanden uit de stalling halen en elders deponeren om ervan te gaan ‘genieten’. Elders, betekent een camping in den lande want het is niet verantwoord meer om er mee naar het buitenland te reizen.
Maar er moet wel even een trekhaak aan mijn auto worden gemonteerd.
Ik ben een mens van zekerheden en vraag naar verzekeringen, keuringen, bouwjaar, hoe ziet dat aanhangsel eruit. Op al mijn vragen heeft zij geen antwoord en dus begin ik te twijfelen.
“Joke waarom zet je geen advertentie in de buurtkrant. Vraag of iemand je met auto inclusief trekhaak naar een camping brengt en dan voeg ik me wel bij je, ooit.”
Het is even stil en dan hoor ik grinnikend: “wat dacht je van – alleenstaande vrouw zoekt man met trekhaak?”

In mei heb ik een dure haak aan de auto laten aanbrengen en vertrekken wij naar een boerderij in de buurt van Hazerswoude om de ons nog volledig onbekende vouwwagen op te halen. We moeten hulp erbij halen, want weten niet hoe we dit bakbeest op of in de trekhaak moeten bevestigen. De boer weet alles en tilt het gevaarte op alsof het een pasgeboren kalf is. Zij mag rijden en ik geef haar de autosleutels die zij doorgeeft aan de boer.
“Wilt u de auto keren mijnheer, want ik denk niet dat ik dat kan.”
De boer kent zijn pappenheimers en draait de auto met de neus naar de uitrit. Ik ben verbijsterd. We moeten wel 180 km naar IJmuiden rijden en zus Joke heeft kennelijk nog nooit met een aanhanger gereden.
Haar charmante vraag aan de boer “kunt u niet met ons meegaan?” bevestigt mijn vermoeden.
We gaan op pad, zonder boer. Ik met het zweet in mijn handen. Ik ben 8 jaar ouder en de avontuurlijke neigingen zijn met de jaren iets minder geworden.
Met een vaart van 60 tot 80 km sukkelen we naar IJmuiden en beginnen met het uitvouwen van de kolos op de ons toegewezen plek.
Er komt ons een ongelooflijke muffe lucht tegemoet. Het tentzeil is van donkerbruin in een onbestemde kleur verbleekt, de eens oranje gordijntjes zijn vergaan, de grote hoeveelheid tentstokken is incompleet. Kortom een ware puinhoop ligt op het grasveld uitgespreid.
Maar Joke is blij en probeert mijn sombere gezicht naar een big smile om te toveren door allerlei voor mij nog onzichtbare ‘noviteiten’ van het meer dan antieke roestige, schimmelende bakbeest op te noemen. Zij houdt de moed erin, en ik, ik ga emmers water halen. We boenen en schrobben, spuiten betere luchtjes in de slaapcabines, installeren gas, maken bedden op, zien er niet uit met slierten lange haren langs bezwete gezichten en hebben ontzettend veel plezier. Twee grote volwassen vrouwen die staan te giechelen als bakvissen, het steeds warmer krijgen, die dan ook steeds meer kledingstukken uittrekken, en vooral zeer meewarig worden bekeken door alle andere kampeerders die doende zijn hun kostbare sta- of mobiele caravans voor het seizoen te prepareren.
Ik schaam mij ietwat want ergens op deze camping staat ook een collega en zoals wij ons hier als bezienswaardigheid profileren, dat wordt de talk of the town.

Naast ons zijn Duitse gasten bezig met hun zeer luxe tent op te zetten. Alle nieuwste snufjes zien wij uit twee flonkerende BMW’s komen. Naar ons gaan treurige blikken. Geen woorden alleen maar blikken.
Mijn zus spreekt alle talen. Soms met gebruik van handen en armen, soms met briefjes maar heel zelden met de juiste woorden. Haar Duits is verbasterd Nederlands maar de manier waarop ze het doet maakt dat iedereen min of meer aan haar lippen hangt. Ze daagt de buren uit door voortdurend positieve opmerkingen te maken over hun ‘hebben en houen’  en er ontstaat een gespannen gemoedelijke sfeer. Scheerlijnen van de grote tent verdwijnen bijna bij ons in de voortent. Vriendelijk doch zeer beslist worden de buren erop gewezen dat ze letterlijk iets te ver gaan met de afbakening van hun territorium.
Ik houd mijn mond. Het is een bizar toneel en ik heb de grootste moeite om niet in een onbedaarlijke lachbui uit te barsten. Daar staat zij, 1.80 lang, flink lijf, grote neus, kordate uitstraling, te vies om aan te pakken, maar wat houd ik van dat mens.
‘s Avonds zijn wij beiden doodmoe en verdwijnen bij het vallen van de avond ieder in onze kooi.
Het is nog vroeg in het seizoen en de grondkou met een hoeveelheid vocht trekt op en dit alles noodzaakt onze nachtkleding hierop aan te passen. Pyjama, met daaronder een legging, trui aan, sjaal om de nek, muts over de oren en met geitenharen sokken aan kruipen we in een met een kruik voorverwarmd hobbelig bed.

Buiten is het rumoerig. Men wordt geacht om 10.00 uur rustig te zijn op een camping. Joke is voorbereid op geluiden van buitenaf en gebruikt voor de oren gemaakte geluiddempers, een soort compact watje. Echter, die had ze nog niet gevonden in de ons nog resterende bagage die ergens in de voortent staat.
We kunnen niet slapen omdat onze Duitse buren luidruchtig plezier hebben.
We horen de lege flesjes met steeds grotere regelmaat in de bierkratten die buiten de tent staan verdwijnen.
Mijn zus licht te knarsetanden. Is chagrijnig van vermoeidheid.
“Car slaap jij?”
“Nee natuurlijk niet.”
“Ik moet plassen.”
“Wat let je.”
Voor onze sanitaire stop gebruiken wij in de nacht een hygiënisch toilet. In het donker naar de toiletten lopen is op eigen risico, omdat je je nek breekt over de scheerlijnen maar meer nog omdat je in de uitrusting die je aanhebt iemand de stuipen op het lijf zou jagen. De emmer met deksel is een ware uitkomst. De geuren iets minder.

Het rumoer bij de buren zwelt aan. Joke’s geroep van ‘Ruhe bitte’ helpt voor geen decibel. De zaklamp in Joke’s kooi gaat aan.
“Verdomme, zijn ze nou helemaal van de pot gerukt. Ik wil slapen.”
Ik doe mijn gordijntjes open en zie in het licht mijn zus, die als een soort vogelverschrikker voor mij staat.
“Het is 1 uur, wie denken ze wel dat ze zijn. Ik ga er naartoe. ”
Onze vouwwagen wiebelt gevaarlijk door haar wilde bewegingen.
“Joke, doe maar niet. Je kan zo echt niet naar buiten hoor.”
Maar mijn zus staat daar met lange zwarte plakkerige piekharen, een muts die half over haar hoofd hangt, das om, wilde blik in de ogen en trekt met één ruk de rits open van onze ‘voordeur’.
Ik hoor haar mompelen, vloeken, struikelen en bij de buren de rits met een gelijksoortige ruk opentrekken.
Ze krijgt geen kans om iets te zeggen want een van onze buren is haar voor.
“Mein lieber Got, ich glaub’ da steht eine Hexe!”

EINDE

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina:

https://www.facebook.com/groups/377554749281077/